Wie de term Stockholmdualisme wil begrijpen die ik van toepassing breng op “Mijn Beloofde Land” van Ari Shavit – waarvan hier het zevende hoofdstuk wordt besproken – moet naar de eerste alinea’s van deel een. Deel twee is hier, deel drie is hier, deel vier is hier , deel vijf is hier  en deel zes is hier te vinden.

Het zevende hoofdstuk heet “Het project – 1967”.

“Mijn vader”, zegt Ari Shavit, “was een veelbelovende jonge chemicus op het Weizmann-Instituut en veel collega’s, die elkaar vaak in onze huiskamer ontmoetten, behoorden tot Israëls topwetenschappers. ( . . .) En daarbij kwamen ze altijd weer uit op dat grote, niet nader benoemde ding daar in de Negevwoestijn, dat grote, raadselachtige ding dat maakte dat mijn vaders vrienden en de vaders van mijn vrienden daar naartoe moesten. ( . . .) . Hoewel er niets werd gezegd, was het toch min of meer duidelijk dat van de fysici en chemici, op wier schoot ik mocht opgroeien, werd verwacht dat ze ons leven zouden redden.”

Dit hoofdstuk gaat schijnbaar over het Dimona-project dat van Israël al in 1967 een nucleaire macht maakte. Israël heeft nooit officieel toegegeven dat het een nucleaire macht is. Dat is de uitkomst van een compromis tussen voor- en tegenstanders van het Dimona-project begin jaren 1960: Israël zou de atoombom gaan ontwikkelen, maar het niet aan de grote klok hangen. De voorstanders (o.a. Ben Gurion) waren van mening dat vrede met de Arabieren onmogelijk zou blijken en dat op den duur de Joden de Arabieren niet met conventionele middelen zouden kunnen tegenhouden. Tegenstanders (o.a. Golda Meir) meenden dat er onvermijdelijk op een gegeven moment een atoomwapenwedloop zou ontstaan en dat de irrationele Arabieren het zouden gebruiken, niet als laatste verdedigingsmiddel, maar om aan te vallen. (Nee, zo duidelijk zegt Shavit het natuurlijk niet, die praat over “atoomwapens in instabiele regio”.) Shavit beschrijft uitgebreid de internationale diplomatie en de hulp van vooral Frankrijk die Israël heeft gekregen om de atoombom te bemachtigen.

Let op een zinnetje als:

”Het was een afscheidscadeau van een in verval rakende koloniale macht [Frankrijk] aan de jonge voortrekkersnatie die dankzij het Westen in het Oosten tot stand was gekomen en die nu op eigen benen moest zien te staan.” [mijn vet en dat zal in de volgende citaten ook zo zijn]

U ziet het: Israël is een koloniaal bruggenhoofd van het Westen in Arabierië. Dat is een leugen, want het hele doel van San Remo 1920, waarbij ook een thuisland voor de Joden werd gecreëerd, was natievorming-op-weg-naar-onafhankelijkheid in het Midden-Oosten en de bedoeling was dat óók de nieuw gevormde naties Irak, Syrië, Libanon en Jordanië “op eigen benen moesten zien te staan”.

Dit suggestieve taalgebruik is niet voor niks. Want het werkelijk doel van dit hoofdstuk is niet de beschrijving van het Dimona-project, maar het demoniseren van het zionisme door te beweren dat de atoombom het onvermijdelijke en logische gevolg was van het zionisme. In werkelijkheid was het verwerven van de atoombom natuurlijk het antwoord op de oorlog die aan het zionisme werd opgedrongen door de islamitische Arabieren en die vanaf de jaren twintig tot in onze huidige tijd steeds bleef dreigen.

In elke geschiedenis van Israël wordt het jaartal 1967 onmiddellijk gekoppeld aan de juni-oorlog, die een aanvalsoorlog van de kant van de Arabieren was, dus de tweede na 1948. Zo niet Shavit. De oorlog van 1967 komt in dit hoofdstuk slechts indirect aan bod en wel op de foute manier die we inmiddels van Shavit kennen:

“In het jaar na de oorlog heerste er in Israël een gevoel van urgentie vanwege de ‘vernietigingsangst’ die het land in de weken voorafgaand aan de oorlog in zijn greep had gehad. Maar er was in het Israël van na 1967 als gevolg van de afgetekende overwinning nu ook een gevoel van almacht ontstaan. Het resultaat van deze mix van angst en almacht was technologische overmoed. Volgens Avner Cohen verdrievoudigde de fabriek haar productiecapaciteit in het derde jaar dat de ingenieur algemeen directeur van Dimona was. Na dit succes en nog twee andere successen kende de voortvarendheid van de ingenieur geen grenzen meer.”

Allereerst zien we Shavits Stockholmdualisme weer tevoorschijn springen – “angst en almacht” – en in de ondertoon zit de beschuldiging aan het zionisme van grenzenloosheid en expansionisme.“De ingenieur” van wie hier sprake is, speelt een hoofdrol in dit hoofdstuk en via de karakterisering van deze leider van het Dimona-project wordt opnieuw het nietsontziende expansionisme van het zionisme gesuggereerd:

“Hij werd in 1926 in Jeruzalem geboren. Zijn eerste herinneringenzijn bloedig: tijdens het Arabische oproer in 1929 haalde zijn vader gewonde inwoners op uit de Oude Stad; toen hij thuiskwam, waren de zittingen in de auto met bloed besmeurd, net als zijn pak en zijn handen. In de jaren dertig verhuisde het gezin naar Risjon Letsion, waar zijn vader een succesvol sinaasappelteler werd. ( . . .) Tot die mooie lenteochtend in 1943, toen zijn vader, op weg naar de familieplantage, werd doodgeschoten door een Arabier. De moord op zijn vader was een ervaring die verder alles zou bepalen. Die bleef hem bezighouden, ook toen hij zijn chemiestudie aan het Technion van Haifa afsloot en zich wist te onderscheiden op de opleiding tot compagniescommandant bij de Hagana. Tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog ontleende hij zijn motivatie en zijn brute kracht aan zijn herinnering om de moord op zijn vader te wreken. In december 1947 kreeg hij het commando over een noordelijk infanteriepeloton en in januari 1948 verdedigde hij geïsoleerd liggende kibboetsen in Oost-Galilea. In april en mei 1948 gaf hij leiding aan de verovering van Palestijnse dorpen in Oost-Galilea en in juni en juli vocht hij in het zuiden tegen het Egyptische leger. In oktober verdreef hij in het noorden Palestijnse dorpelingen uit hun huizen. Tijdens die tien maanden van heftige strijd zag de 22-jarige pelotonscommandant hoe honderden Arabieren door zijn mannen werden gedood en moest hij tientallen van zijn eigen soldaten, onder wie veel vrienden, begraven. De oorlog maakte hem hard en ongevoelig. Hij kwam er zo achter dat hij vindingrijk, bekwaam en voor geen kleintje vervaard was. Na afloop van de oorlog had de pelotonscommandant het gevoel dat zoiets als een ‘onmogelijke missie’ niet bestond. Er was in de wereld niets wat niet kon worden gerealiseerd.”

Verdrijving. Moord. Grenzeloosheid. Overmoed. Een expansieve figuur, deze ingenieur. En de verklaring die Shavit steeds paraat heeft, het “excuus”: de oorlog die mensen hard maakt. Maar er is opnieuw van de kant van Shavit niet de expliciete vaststelling dat de Arabische islamieten, opgestookt, gechanteerd en gedwongen door de Moefti, die oorlog bewust begonnen waren, ondanks de welvaart en de ontwikkeling die de Joden op alle terreinen brachten.

Een paar pagina’s verder doet Shavit het nog eens dunnetjes over en trekt dan ook expliciet de verbindingslijn tussen de oorlogszuchtig-expansionistische ingenieur – wiens vader een sinaasappelplantage had! – en het Dimona-project.

“Hoewel die moord vier jaar na het einde van de Arabische Opstand plaatsvond, heeft de schietpartij in de sinaasappelplantage in het voorjaar van 1943 de ingenieur net zo geraakt als de golf van geweld zijn generatie in de jaren 1936 -1939 had geraakt. Die moord maakte van hem een harde, geduchte, op wraak beluste strijder. De verwende en intellectueel weinig ontwikkelde knaap werd een onverschrokken soldaat die geen remmingen meer kende. Hij vocht als commandant van een Golani-infanteriepeloton, als officier Operaties van Hemed Gimmel, als ingenieur in Frankrijk en als de directeur van Dimona. Hij zette zijn innerlijke kracht en zijn stalen onverzettelijkheid in voor de nationale strijd van de Joden ten behoeve van hun land, tegen de Arabieren. De opdracht Israëls bestaan te verzekeren maakte korte metten met alle andere overwegingen. Bij elke crisissituatie had de ingenieur slechts één doel voor ogen: ervoor zorgen dat de Joden niet zouden verdwijnen; ervoor zorgen dat er geen vijand uit de bosjes zou opduiken en hen op een mooie lenteochtend tegen de grond zou slaan. Mijn gedachten gaan vervolgens uit naar de Arabische dorpen die de ingenieur in 1948 vernietigde. Ook al zegt hij het niet met zoveel woorden, er loopt duidelijk een rechte lijn van die dorpen naar Dimona. De verdrijving van 1948 maakte ‘Dimona’ noodzakelijk. Het was duidelijk dat de Palestijnen ons vanwege die dode dorpen altijd zouden achtervolgen ( . . .).”

Het domste in het citaat hierboven is “tegen de grond zou slaan”. Ik acht mij ontslagen van argumentatie. Zal ik er toch iets van zeggen? “Die de ingenieur in 1948 vernietigde.” Palestijnse Arabieren doen aan tegen-de-grond-slaan, maar types als die ingenieur doen aan “vernietigen”. Jaja! Wát u zegt! Goed lezen is zó belangrijk! Vooral bij Shavit.

Voorts. Men ziet: van sinaasappelplantages komen atoombommen. De primaire oorzaak van het geweld ligt niet bij de Arabieren, maar in het feit dat naast de Syriërs, de Libanezen, de Irakezen en de Jordaniërs de verrekte Joden óók zo nodig een thuisland moesten krijgen. Dat had niet gemoeten. Als die verdomde Joden en dat zionisme er nou niet geweest waren, dan zou die krankzinnige regio van Arabierië nooit zijn genucleariseerd. Weet je wat? Die pleuris-Joden zullen nog eens de oorzaak zijn van het Armageddon! Dat is wat die half gare klootzak die Ari Shavit heet hierboven allemaal schrijft. Maar je moet het wel willen zien. Dat-ie dat schrijft.

De ingenieur, van wie wij de naam niet mogen weten, wordt door Shavit subtiel als een semi-idioot neergezet. Hij neemt die vrijheid blijkbaar omdat de man een maand na het interview overleed.

“Op veel foto’s staat de ingenieur vooraan. Kordaat en vastberaden loopt hij vooruit, waarbij zijn kale schedel boven de dikke brillenglazen van zijn hoornen montuur en zijn dikke lippen glanst. Hij straalt vertrouwen en innerlijke overtuiging uit. Hij lijkt trots te zijn op de Citroën D3 waarmee hij de autoriteiten op het heliplatform ophaalt, om hen dan mee te nemen op de rondrit door zijn woestijnkoninkrijk.”

“Terwijl hij [de ingenieur] zich denigrerenden in politiek hoogst incorrecte termenuitlaat over de Arabieren, concludeert hij dat zij zich niet zo netjes zullen gedragen als wij – dat zij niet zo verantwoordelijk zullen handelen: als ze over nucleair potentieel beschikken, zullen ze dat ook inzetten. En wel hier, op Tel Aviv. Wat de ingenieur betreft is er maar één remedie: een preventieve aanval. ( . . .) Ook al is hij van mening dat ze al een bom hebben, moeten we hen niettemin aanvallen, met alles wat we hebben. Wees proactief, zoals hij en zijn collega’s toentertijd proactief waren.

‘We kunnen niet nietsdoen en toekijken,’ buldert hij. ‘We kunnen niet rustig afwachten tot er op een mooie lentedag een witte paddenstoelwolk opstijgt boven de restanten van onze huizen.”

Dat is inderdaad logisch. Die ingenieur is zo gek nog niet. Als je uitgaat van de irrationaliteit van de combinatie islam en Arabieren – of islam en Perzen, van islam en ménsen, kortom van islam ueberhaupt, eigenlijk – dan kan je het beste niet afwachten tot islamaanhangers, zo in het algemeen gesproken, een second strike capability hebben ontwikkeld, dat wil zeggen dat ze nog kunnen terugslaan als jij al je nucleaire middelen hebt ingezet. Dan moet jij toeslaan voordat zij het doen. En het liefst smoor je pogingen tot nuclearisering bij islamieten in de kiem. Dat lijkt logisch. Maar Shavit suggereert liever irrationaliteit en gewelddadig expansionisme bij “de ingenieur” en bij “het zionisme”, dus bij Israël eigenlijk.

In dit soort beschrijvingen door Shavit, van deze “ingenieur” en zijn daden uit de periode van openlijke oorlog tussen de Arabieren en de Joden, verdwijnt niet alleen uit het zicht hoezeer die oorlog aan de Joden was opgedrongen, maar ook in welke mate het zionisme welwillend was begonnen in Palestina en in welke mate het zionisme tot op het laatste moment benevolent blééf. Hier is een publieke toespraak van Ben Goerion uit 1937, midden in de zogenaamde “Arabische Opstand”, in werkelijkheid gewoon een intensivering van de terreurcampagne die al in de jaren twintig was begonnen:

“Geen Joodse staat, klein of groot, in een deel van het land of in het hele land, zal [waarlijk] gevestigd zijn zolang als het land van de profeten niet getuige is van de verwerkelijking van de grote en eeuwige morele idealen die generaties lang gekoesterd zijn in onze harten: één wet voor alle inwoners, rechtvaardig bestuur, liefde voor je naaste, waarachtige gelijkheid. De Joodse staat zal een rolmodel voor de wereld zijn in zijn behandeling van minderheden en leden van andere naties. Wet en rechtvaardigheid zullen zegevieren in onze staat, en een stevige hand zal alle kwaad uitroeien binnen onze rijen. Dit uitroeien van het kwaad zal geen onderscheid maken tussen Joden en niet-Joden. Net zoals een Arabische politieman die Arabische geweldplegers helpt streng gestraft zal worden, zo zal een Joodse politieman die een Arabier niet beschermt tegen Joodse vandalen streng gestraft worden.”

Geachte lezer! Alvorens uw aandacht te vragen voor een zelfs voor Shavit abnormale passage, vraag ik uw attentie voor het volgende. Namelijk het toch wel zeer veelvuldig vóórkomen van “grenzenloze” metaforen in Shavits boek. Wie niet alert is op het fenomeen, wordt in het boek van Shavit subliminaal gehersenspoeld via beeldspraak die erin moet hameren dat het zionisme inherent expansionistisch is. We vinden nogal eens, vooral in de eerste hoofdstukken, opsommingen van hoeveel dunam land er nu weer gekocht of in cultuur gebracht was door de pionierende zionisten. Veel gepraat over “groter groeien” ook en vaak met een ondertoon van “verdrijving”:

“Ik zie hoe het kamp zich uitbreidt. Eerst ligt het bij de bron, zodat men volledige controle heeft over de watervoorziening in de vallei. Een paar weken later, wanneer de horigen van het gehucht Ein Jalud er de brui aan geven en vertrekken, wordt het kampement verplaatst naar de berghelling, vlak bij de nu verlaten natuurstenen huizen. Op dat moment zijn er honderdvijftig kameraden in de kibboets Ein Charod van de Werkbrigade. Ze zitten in zeventig kegelvormige, witte tenten.”

“Wat zo bijzonder is aan Ein Charod, is dat het de eenzaamheid en de vertwijfeling van de kameraden omzette in een uitzonderlijke bron van energie. Omdat er immers geen vader is, zijn er ook geen grenzen, geen beperkingen. Omdat er geen moeder is, is er ook geen opvang, geen troost. Omdat er geen God is, is er ook geen barmhartigheid.”

“In 1925 besloegen de citrusplantages in Palestina slechts 30.000 dunam, maar twee jaar later was dat al bijna twee keer zoveel, en weer twee jaar later, in 1929, was er opnieuw zo’n 27.000 dunam bij gekomen: in totaal nu 87.000 dunam. In 1935 waren er voor 280.000 dunam aan citrusplantages in Palestina. In tien jaar tijd was de citrusteelt in Palestina bijna met de factor tien toegenomen. De kleine, nu onder het Britse mandaat vallende regio was de motor van de citrusexport, zozeer zelfs dat in 1935 een derde van de in Groot-Brittannië ingevoerde sinaasappelen uit jaffa’s bestond.”

“Nu zijn er in Palestina bijna 300.000 dunam aan citrusplantages, waarvan meer dan de helft in Joodse handen. Naar verwachting zal de export volgend jaar tien miljoen kisten citrusfruit bedragen en in 1939 naar verwachting vijftien miljoen kisten. Als er niets rampzaligs gebeurt, zal Palestina in de jaren veertig naar verwachting meer dan twintig miljoen kisten met sinaasappels exporteren, waardoor het ’s werelds grootste citrus-‘mogendheid’ is. Wat de Joden al op de plaatselijke plantages hebben gepresteerd, laat zien dat de hoeveelheid oranje goud die er in dit land te produceren valt, niet aan grenzen gebonden is. De overvloed in het land is onbeperkt. Ook het vermogen van Palestina om Joden op te nemen en hen daarmee te redden is onbeperkt.”

En dan de ultieme Joden-expansie:

“Voor het eerst in de geschiedenis zouden de Joden kunnen beschikken over de macht om andere volken te vernietigen.”

Het bovenstaande ter inleiding van onderstaande passage op het einde van het hoofdstuk over “Dimona” die wat mij betreft althans om een verklaring schreeuwt:

“ ‘Dimona’ stond symbool voor het beste wat Israël in de jaren zestig te bieden had: de visie, de verbeeldingskracht, de nuchtere aanpak, het lef, de vasthoudendheid, de zelfbeheersing en de vastberadenheid; het strenge regime van de rede; een op veiligheid gerichte mentaliteit die níet imperialistisch was; een patriottisme dat niet chauvinistisch was; een unieke menging van diplomatieke spitsvondigheid en geraffineerd inlichtingenwerk; en een tikje bescheidenheid; zakelijkheid; perfecte realiteitszin ( . . .) pogingen om rationele oplossingen te vinden voor gekmakende situaties. ‘Dimona’ heeft Israël vijftig jaar lang betrekkelijke veiligheid geboden en het Midden-Oosten 45 jaar lang betrekkelijke stabiliteit. Vanwege de regionale brandjes die in die periode af en toe uitbraken, stond Israël niet stil bij de veel grotere vuurzeeën die zich hadden kunnen voordoen. ‘Dimona’ heeft ‘totale oorlogen’ voorkomen. Het leidde tot vredesovereenkomsten. Maar ook na 45 jaar luidt de vraag nog steeds: was het wel juist? En wat zou er gebeuren als de Arabieren beschikten over een ‘demon’ van eigen makelij? Hebben de ingenieur en zijn collega’s niet de poorten van een toekomstige hel opengezet?”

Men vraagt zich af. Is dit dezelfde Shavit? Hoe kan het verdrijvende, expansionistische, genadeloze, getraumatiseerde gekke-ingenieurs-zionisme nu ineens zoveel kalme redelijkheid hebben opgeleverd? Dat kan dus inderdaad niet en Shavit spreekt zichzelf dan ook voortdurend tegen. Wat zegt u? Dat Stockholm-dualisme? Ja, inderdaad, want wat Shavit doet is iets anders dan de beroemde Joodse dialectiek toepassen, want daarin worden de tegenstellingen expliciet gemaakt, benoemd en vooral: uitgewerkt. Wat Shavit doet is gewoon rotzooi maken en die op de pagina’s laten liggen. Het is gekte, chaotisch en onverantwoord quasi-denken.

Die Shavit is echt zo gek als een deur. En desondanks ben ik bang dat het toch nog berekenend is, want hij wil zo dadelijk in hoofdstuk acht, getiteld “Nederzettingen – 1975”, vanuit een “redelijk” Israël, dat wil zeggen wat hij het redelijke Israël vindt, namelijk het Israël van de linkse Haaretz-kliek, de ónredelijkheid van “de bezetting” aantonen. Eerst demoniseert hij dus het zionisme en nu snijdt hij zich in dit hoofdstuk zeven een stuk daaruit dat dan ineens wél okay is en gaat daarop staan. Aan het begin van hoofdstuk tien zal Shavit expliciet maken welk stuk van het zionisme hij wél accepteert:

“In beginsel heeft het verlangen naar vrede altijd deel uitgemaakt van het zionisme. Het manifesteerde zich in de jaren twintig, toen Herbert Bentwichs zoon Norman besefte dat de Joden in Palestina niet alleen waren en zich aansloot bij de Jeruzalemse intellectuelen door wie Brit Shalom was opgericht – de Joodse Vredesalliantie. Het manifesteerde zich begin jaren dertig, toen Jitschak Tabenkin het Charoddal koloniseerde en Joodse radicalen zich verzetten tegen een zionistische nederzettingenpolitiek die de verdrijving van Palestijnse pachters tot gevolg had. Het manifesteerde zich eind jaren dertig, toen Moshe Smilansky, schrijver en sinaasappelteler uit Rehovot, erop wees dat wij in dit land van doen hadden met medebewoners en dat we met hen moesten leren samenleven. Het manifesteerde zich begin jaren veertig, toen Shmaryahu Gutman zijn cadetten meenam naar Masada en Joodse humanisten het militaristische chauvinisme aan de kaak stelden dat de jongeren in zijn ban had. Het manifesteerde zich eind jaren veertig, toen bataljons van de Palmach de Arabieren uit hun dorpen verjoegen en het Arabische Lydda veroverden, en Smilansky’s neef Yizhar Khirbet Khizeh schreef, een belangwekkende novelle over het brute geweld waarmee de ontruiming van een dorp gepaard was gegaan. Het manifesteerde zich in de jaren vijftig, toen de nog prille staat Israël zichzelf opbouwde en bewapende, en linkse groeperingen op een vredesinitiatief aandrongen dat zou leiden tot een rechtvaardige behandeling van de Palestijnse vluchtelingen. En het manifesteerde zich begin jaren zestig, toen Ben-Gurion de Dimona-reactor bouwde en weldenkende lieden de nuclearisering van Israël en het Midden-Oosten laakten.”

Shavit identificeert zich dus graag retro-actief, met hindsight, ex post facto, met dát soort zionisme dat de terreur van de Palestijnse islamitische Arabieren met Liefde had willen beantwoorden. Dat is mooi, je identificeren met de Goeien en Liefhebbenden in de Geschiedenis. Maar daarvoor moet je jezelf wel proberen in te denken in de plaats van degenen die indertijd dat antwoord op de “Palestijnse” bloedige terreur moesten geven. Dat is bijvoorbeeld het antwoord van een Holocaust-overlevende die opnieuw met irrationele haat werd geconfronteerd in het land dat hem of haar voor het eerst als menselijk behandelde. Die irrationele haat kwam nu niet van blanke nazi’s maar van donkere Arabieren. Irrationeel was die haat, maar logica volgens de islam, omdat de Joden niets dan goeds brachten: ontwikkeling, humaniteit, bevrijding van ziektes, een langere levensduur, kinderen die niet meer dood gingen, een bloeiende economie.

Het krankzinnige is: die positieve ontwikkeling heeft Shavit uitgebreid zelf beschreven! De trauma’s waarmee de zionisten belast waren, heeft hij schrijnend getekend. Maar toch wenst hij zich niet te identificeren met degenen, de zionisten in het algemeen, die pas genadeloos waren toen het niet anders meer kon, maar toch ook meestal genadig waren als er ook maar de geringste gelegenheid toe was. Wel heeft hij veel begrip voor degenen die genadeloos tout-court waren, namelijk de islamitische Arabieren. Wat is dat toch met die Shavit? Heeft hij misschien een Stockholmsyndroom?

“De ingenieur vraagt naar het boek dat ik aan het schrijven ben.”

Dat is het boek dat ik nu hoofdstuk voor hoofdstuk aan het analyseren ben.

“Omdat hij [de ingenieur] openhartig is geweest, ben ik ook openhartig. Ik vertel hem over de vallei, de sinaasappel-plantage, Masada, Lydda, de woningbouw. Ik vertel hem dat ‘Dimona’ het onvermijdelijke resultaat is van de vallei, de sinaasappelplantage, Masada, Lydda, de woningbouw. En ik durf hem te zeggen dat er ook een tragische schaduwzijde is: we hebben niet alleen water naar de Negev gebracht, maar ook zwaar water. We hebben het land niet alleen laten kennismaken met vernieuwingen in de landbouw, maar ook met het nieuwe van kernenergie. Want tussen Holocaust en wedergeboorte, tussen verschrikking en hoop, tussen leven en dood, hebben we zoiets enorms als ‘Dimona’ tot stand gebracht. Tot nu toe valt nog niet uit te maken of die prestatie voor de komende generaties een zegen dan wel een ramp is.”

Ik heb bij deze passage in de marge van de papieren versie van dit boek het volgende geschreven:

“Nee, verdomde gek, dit is het ‘onvermijdelijke resultaat’ van het niet aanvaarden door de Arabieren van de ‘sinaasappelplantage’.”

Met die aanhalingstekens rond ‘sinaasappelplantage’ bedoel ik dat ik eigenlijk bedoel: het afwijzen door de islamitische Arabieren van de totale vooruitgang die de Joden brachten, op materieel en spiritueel gebied.

“En het manifesteerde zich [de kritiek van goede en wijze linkse mensen] begin jaren zestig, toen Ben-Gurion de Dimona-reactor bouwde en weldenkende lieden de nuclearisering van Israël en het Midden-Oosten laakten.”

Maar de lul-de-behanger spreekt zich ook hier weer tegen:

“En ik durf hem [de ingenieur] te zeggen dat er ook een tragische schaduwzijde is: we hebben niet alleen water naar de Negev gebracht, maar ook zwaar water. We hebben het land niet alleen laten kennismaken met vernieuwingen in de landbouw, maar ook met het nieuwe van kernenergie. Want tussen Holocaust en wedergeboorte, tussen verschrikking en hoop, tussen leven en dood, hebben we zoiets enorms als ‘Dimona’ tot stand gebracht. Tot nu toe valt nog niet uit te maken of die prestatie voor de komende generaties een zegen dan wel een ramp is.”

Ja, wat is het nou? Van tweeën één! Terecht laken of is het nog niet uit te maken? Ik bedoel: waren de critici nou weldenkend en hadden ze gelijk of niet? Nee, met Shavit weet je het nooit. Hij lult maar wat, eigenlijk. Zogenaamd dialectisch, veelzijdig, complex, genuanceerd. Tot een lezer er gek van wordt en zo’n lezer het voor een soort mystiek gaat houden, een hogere waarheid. Maar het is in feite gewoon gemakzuchtig gezwatel, een neerplempen van tegenstellingen die niet uitgewerkt worden. En met altijd die ondertoon van Shavits eigen Stockholm-complex: die Juden sind Schuld!

Het hoofdstuk eindigt met een afscheid:

“De ingenieur kan niet meer – het is laat en hij is moe. Hij zegt me toe na te denken over wat ik heb gezegd. Hij staat op uit zijn fauteuil en voert me langs de aquarellen en de olieverfschilderingen – de sinaasappelplantages van zijn jeugd. Wanneer we bij de deur komen, klopt hij me opeens zacht op mijn schouder; hij zegt dat hij vanavond dingen heeft gezegd waarvan hij zich niet kon voorstellen dat hij ze zou zeggen en plekken heeft bezocht waarvan hij niet had gedacht dat hij ze nog eens zou bezoeken. En ik moet hem beloven dat ik omzichtig zal omspringen met zijn radioactieve materiaal; dat ik hem recht zal doen, dat ik ‘Dimona’ recht zal doen en dat ik de staat Israël recht zal doen – het recht dat het verdient. Een maand hierna is de ingenieur overleden.”

Nee, Shavit heeft noch de ingenieur noch Israël recht gedaan. Ik vind Shavit eigenlijk een doodgewone verwarde klootzak met een hoop “dialectische” pretentie. Ik krijg een steeds grotere hekel aan die vent.
__________________
Dit stuk is doorgeplaatst op E. J. Bron