Hier vindt u mijn bespreking van het eerste hoofdstuk. Het tweede hoofdstuk van Ari Shavits boek “Mijn Beloofde Land” heet “HET DAL IN – 1921”. Dat dal is het Charroddal.

Shavit: “De gemeenschap van Ein Charod is in het collectieve geheugen van de Israëli’s gegrift. In zekere zin is het onze Bron, ons vertrekpunt.”

Dit hoofdstuk munt weer uit in heel veel voor-elk-wat-wils uit het arsenaal van Shavits Stockholm-dualisme. Het moet blijkbaar een indruk geven van de toestand van het Zionisme rond 1921. Dat doet het ook wel, maar zo eenzijdig dat de ondertoon toch weer wordt: de Joden zijn schuldig.

Shavit bedriegt zichzelf als hij zegt:

Ik vel geen oordeel. Ik ben een waarnemer. ( . . .). Op dit kritieke punt wens ik niet in te zoomen op die ene dimensie Jood-Arabier ( . . .). Ik wil mijn blikveld juist verruimen en bekijken hoe de verschillende dimensies van de zionistische onderneming in het Charroddal op elkaar inwerken.”

(Het vet in bovenstaand citaat is van mij en dat zal in nog volgende citaten ook het geval zijn.)

En dan gaat Shavit oordeelsvrij aan het werk met de “dimensies”:

“In april 1903 werd in de hoofdstad van Moldavië, Chisinau, een paaspogrom gehouden, waarbij 49 Joden werden gedood en honderden ernstig letsel opliepen. De Joden in de hele wereld waren ontzet. Theodor Herzl was persoonlijk geraakt. Diep getroffen door ‘Chisinau’ overwoog hij het grondgebied van de familie Sarsuk in Palestina te kopen om de slachtoffers van het Europese antisemitiisme daar te kunnen onderbrengen. Hij nam een adviseur in de arm om dit voorstel nader te bestuderen. Deze kwam tot de conclusie dat de grond in het Charroddal van uitstekende kwaliteit was, maar hij wees er wel op dat het gebruik van geweld noodzakelijk zou zijn om de horigen van het landgoed te verdrijven. In 1903 achtte Herzls zionisme gewelduitoefening onaanvaardbaar. Maar zeventien jaar later was het zionisme niet meer zo naïef. De Eerste Wereldoorlog en de Russische Revolutie haden tot een hardere mentaliteit geleid. Toen de transactie met de Sarsuks in de zomer van 1920 ten slotte was afgerond, was het voor alle betrokkenen duidelijk wat er vereist werd: een snelle, beslissende actie – een actie die moest worden uitgevoerd door een nieuw slag Joden.“

Het mocht volgens Shavit dus allemaal wel heel idealistisch zijn aangevangen, met die Herzl en zo, maar “zeventien jaar later” waren de Joden klaar om met geweld het Charoddal in te nemen. Is dat waar? Nee, dat is niet waar. Dat is een domme, zelfbeschuldigende Stockholmsyndroom-suggestie. Nergens wordt die suggestie onderbouwd. Nou ja, Shavit maakt suggestieve opmerkingen:

“Een paar weken later [eind 1921], wanneer de horigen van het gehucht Ei Jalud er de brui aan geven en vertrekken, wordt het [Joodse pioniers-tenten-] kampement verplaatst naar de berghelling, vlak bij de nu verlaten natuurstenen huizen.”

We zouden wel eens willen weten of die horigen, dat wil zeggen die aan de grond gebonden slaven van absenteïstische Arabische landheren, die blijkbaar met de “Sarsuk-aankoop” gratis meegeleverd waren hun vertrek nog als een vorm van bevrijding hebben ervaren. En waarom gingen ze precies weg? Als je zoveel tijd in de Charod-archieven hebt doorgebracht als Shavit, dan moet je toch wel iets naders gevonden hebben over die kwestie?

“De pikzwarte nacht kleurt nu rood van het vuur. De in een hoek gedreven dorpelingen vragen zich af wie deze nieuwkomers, die zo zingen en dansen en in de lucht schieten, wel zijn.”

In een hoek gedreven? Hoezo? Want tien pagina’s en één jaar verder heet het:

“De inwoners van Zarin varen wel bij de opleving van de vallei. De vriendelijke buren in Tel Fir en Komay nemen in aantal toe, nu hun kinderen niet langer het leven laten door toedoen van de anofele muggen. Ook de bedoeïenen vinden het dal nu aantrekkelijker.”

Op de laatste twee pagina’s van het hoofdstuk maakt Shavit zich af van de cruciale vraag wie het geweld dan begon door een staccato-opsomming:

“Drie jaar verder [1924]: de eerste lichting van Ein Charod moet dagenlang in de eerste cementen melkerij rondkruipen, wegduikend voor het geweervuur van de Arabische buren. Negen jaar verder: de Arabische dorpelingen van Shatta moeten hun huizen bij het station uit; nieuwe kibboets-bewoners nemen hun plaatsen in. Tien jaar verder [1931] – op de dag af: de velden in de vallei worden in brand gestoken. Door Arabieren die opeens beseffen hoe ver de Joden zijn opgerukt. ( . . .) Twintig jaar verder [1941]: Ein Charod ( . . .) [beschikt] over werkelijk militaire macht. In het 22ste jaar zal die militaire strijdmacht de dorpen Nuris, Zarin en Komay aanvallen. Alle Palestijnse bewoners worden dan uit de vallei verdreven.”

Opgerukt? Maar zegt zo’n Arabier uit zo’n dorpje zulks – “opgerukt” – van meer welvaart, levensverlenging, betere gezondheid en minder kindersterfte? Nogmaals: als je zoveel hebt zitten scharrelen in de archieven van Ein Charod, en je hebt zelfs voorouders gehad onder de pioniers van die kibboets, waarom maak je je dan op die manier af van de cruciale vraag wie het geweld begon? Zonder dat ik iets naders weet van de geschiedenis van Ein Charod, beweer ik dat het de islamitische Arabieren zijn geweest die het geweld begonnen. En volhielden! Het geweld begint namelijk altijd bij de islam en het geweld wordt ook altijd volgehouden door de islam. En vooral in het geval van Palestina is dat goed geboekstaafd middels de literatuur over de Moefti van Jeruzalem, die in 1922 door de Engelsen werd aangesteld en die met koran en soenna in de hand de terreur heeft gepredikt en georganiseerd tegen zowel Joden als goedwillende Arabieren. Nee, ik denk dat als er iets was “opgerukt” het de terreur van de moefti was.

Onder met veel verbositeit gebracht Stockholm-dualisme wordt de rest van Shavits tweede hoofdstuk gevuld met karakteriseringen van het steviger soort “nieuwe Joden” dat vanaf 1921 het Charoddal tot bloei bracht, dat met de zogenaamde “derde aliya” arriveerde en dat voornamelijk bestond uit Russische Joden met socialistische ideeën. Middels het mythologiseren van ook dit soort Joden, doet Shavit aan de bekende linkse zelfmanifestatie. Kijk mij toch eens deel zijn van een geweldig epos! Tragiek en heldendom overal! En wat ben ik een complexe diepdenker!

“Activisme is het vertwijfelde verzet van het Joodse leven tegen het Joodse doodvonnis.”

Maar de subtiele gebrachte platte gemeenheden worden evenmin geschuwd:

“In de tien jaren na de Chisinau-pogrom ontvluchte meer dan een miljoen Joden Oost-Europa. Van hen emigreerden er slechts 35.000 naar Palestina. De keuze was helder: het overgrote deel dat gewoon leven wilde, vertrok naar Amerika. De weinigen die een Utopia wensten, deden alia – ‘stegen op’ naar het Land van Israël.”

Die hele myhologisering van dat socialistische Zionisme dat hij zelf bedrijft Stockholm-dualiseert Shavit dus nét zo makkelijk tot een onderneming van wereldvreemde dwepers. Zie voorts zijn portret van Jitschak Tabenkin in dit kader, waardoor hij aan dat “nieuwe Zionisme” ook nog een totalitair én tegelijk anarchistisch tintje geeft:

“Binnen de kortste keren is Tabenkin de goeroe van de Kibboets, de seculiere rabijn van Ein Charod. Tabenkin is qua temperament, maar ook uit overtuiging bij uitstek een anarchist. ( . . .) Zijn stijl van leidinggeven is bolsjewistisch ( . . .). Voor het individu heeft Tabenkin geen enkel respect.”

Ik zei hierboven dat dit tweede hoofdstuk “HET DAL IN – 1921” blijkbaar een indruk moet geven van de toestand van het Zionisme rond 1921. Ik zei: dat doet het ook wel, maar zo eenzijdig dat de ondertoon toch weer wordt: de Joden zijn schuldig. Ik zal nu een paar pagina’s (11-12) vertalen en citeren uit een boekje van Sol Stern “A Century of Palestinian Rejectionism and Jew Hatred”. Dan wordt duidelijk welke context Shavits tweede hoofdstuk niet geeft.

“Toen het veroveringsleger van generaal Edmund Allenby in 1918 Jeruzalem binnentrok, brachten de nieuwe Britse heersers niet alleen de belofte mee van de Balfour Declaratie van open immigratie voor de Joden, maar ook, en dat voor de eerste maal, Westerse tradities van politieke uitingsvrijheid voor de Arabieren van Palestina. De Palestijnen maakten gebruik van hun nieuwe vrijheden door het scheppen in het hele land van ‘Moslim-Christen’-verenigingen die hun politieke agenda moesten bevorderen. In 1919 trok de eerste vergadering van de Moslim-Christelijke Associatie van Jaffa 500 mensen. Op een vlag achter het podium, in de kleur rood om bloed te symboliseren, stond deze slogan: ‘In de naam van Arabië zullen wij leven en in de naam van Arabië zullen wij sterven.’ De Jaffa-Associatie nam een resolutie aan die opriep tot een einde aan de Joodse immigratie en tot de opname van Palestina in een onafhankelijke Syrische staat.

De Geallieerden, die in datzelfde jaar overlegde op de Vredesconferentie in Parijs, stuurden een commissie naar Palestina om te bepalen wat de houdingen waren van de Joodse en Arabische gemeenschappen ten aanzien van de toekomst van het land. De Palestijnen maakten gebruik van hun nieuwe vrijheid door onomwonden te spreken. Een vertegenwoordiger van de Moslim-Christen-Associatie zei tegen de commissieleden: ‘Wij zullen de Zionisten de zee in drijven, of zij zullen ons terugsturen naar de woestijn.’ Aref Pasha Dajani, een Palestijnse leider uit Jeruzalem, waarschuwde dat ‘het onmogelijk is te leven met de Joden. In alle landen waar zij aanwezig zijn, zijn ze niet gewenst, omdat ze er altijd in slagen het bloed van iedereen weg te zuigen. Als de Volkenbond niet luistert naar de oproep van de Arabieren, zal dit land een rivier van bloed worden.‘

Zoals beloofd vloeide het bloed inderdaad toen de Palestijnen hun eis niet ingewilligd kregen om de Joodse immigratie te stoppen. Jeruzalem was het eerste brandpunt met geregelde Arabische aanvallen op Joodse gemeenschappen. De aanleiding voor het moslim-haatfeest was het weken durende traditionele festival van Nebi Musa in april 1920. Palestijnen van nabijgelegen steden stroomden de stad in voor de vieringen. De moslim-burgemeester van Jeruzalem en andere notabelen hitsten de menigte op om een Jihad te lanceren tegen de Joden. ‘Als we geen geweld gebruiken tegen de Zionisten en Joden zullen we ze nooit kwijt raken’, zo drong krantenredacteur Arif al-Arif aan. De menigte schreeuwde terug: ‘We zullen het bloed van de Joden drinken.’

Islamitische slogans schreeuwend als ‘Mohammeds religie werd geboren met het zwaard’, golfden duizenden door de Joodse wijk en West-Jeruzalem in. De meute liet zijn razernij de vrije loop tegen elke Jood die ze konden vinden, huizen en winkels in brand stekend en leegrovend en zelfs Britse en Arabische politiemannen aanvallend. Na verscheidene dagen van rellen was de uiteindelijke tol zes Joden dood, honderden geslagen, en een wijdverbreide vernietiging van eigendom. Het Nebi Musa oproer was het openingsschot in een 90-jarige oorlog om de Balfour Declaratie ongedaan te maken.”

Nee, die context haal je niet uit Shavits tweede hoofdstuk. En ook niet uit de vijftien hoofdstukken die nog zullen volgen.
______________
Dit stuk is doorgeplaatst op E. J. Bron