Dit is een ietwat “vrij” uittreksel van het eerste hoofdstuk uit een boek van Klaus-Michael Mallmann en Martin Cüppers, “Halbmond und Hakenkreuz. Das Dritte Reich, die Araber und Palästina“,  Darmstadt , 2007.

Als ik zeg “vrij uittreksel” dan bedoel ik dat, waar bijvoorbeeld de auteurs spreken van “Arabische opstandelingen”, ik het gewoon heb over terroristen. Dat eerste hoofdstuk is getiteld: “Djihad: Der Arabische Kampf gegen die Juden Palästinas”, pp. 11-39. Ik heb nog nooit iets gelezen dat zo duidelijk het concrete verhaal vertelt van wat er in Palestina tussen 1920 en 1940 gebeurde.

HALBMOND UN HAKENKREUZ 2

___________________________________________________________________

PALESTINA 1920-1940: DE MOEFTI, DE NAZI’S EN DE JODEN

Al onder het militaire bestuur van de Engelsen, nog  voor het voor het mandaat  in 1922 inging, vielen bedoeïenen in 1919 Joodse kolonisten in Galilea aan. In 1920 waren er acht doden bij een overval op Tel Chai, (Tel Hai) in Noord-Palestina.  Eveneens in 1920, bij de zogenaamde Nebi Musa-rellen, vielen vijf doden, 216 gewonden en 18 zwaargewonden. De Arabieren in de stad plunderden onder hevig geweld de Joodse wijken. Redenaars riepen op  tot aansluiting bij Syrië, waar een familielid van Amin el-Husseini,  de latere Moefti, zich zojuist zich tot koning had uitgeroepen. Het Arabische gepeupel scandeerde “Palestina is ons land, de Joden zijn onze honden!”  en “De regering staat aan onze kant!” Inderdaad waren er hoogstwaarschijnlijk niet toevallig geen Britse troepen in de stad. De pas aangetreden leider van het Mandaats-bestuur,  de liberale Jood Sir Herbert Samuel, drukte In 1921de  benoeming door van Amin al-Husseini tot Moefti (“Beslisser”) van Jeruzalem. Hij hield hem voor een “gematigd man”. Dit ondanks zijn grote aandeel in de terreur van 1920 in Jeruzalem. Als Moefti bekleedde Amin al-Husseini het hoogste islamitische geestelijke ambt. Hij kreeg daarmee de machtspositie om de islam geheel in dienst van zijn Jodenhaat te stellen. Het instrument van de “fatwa”, de bindende religieuze uitspraak, maakte hem tot beslisser in alle rechtskundige aangelegenheden, privé of publiek.

In dat jaar 1921 vonden nieuwe gewelddaden tegen Joden plaats, omdat onder Arabieren bezwaren leefden tegen het feit dat Herbert Samuel een Jood was. “Startpunt was Jaffa, waar het gepeupel op 1 mei 1921 Joodse winkels en instellingen aanviel; doel was vooral een immigranten-opvangcentrum, waarin zowel mannen als vrouwen logeerden en vandaar als poel der zonden werd beschouwd. De Arabische politiemannen keken toe, terwijl men zelfs kinderen doodde en menig slachtoffer de schedel spleet.” In de dagen tot 7 mei 1921 werden 47 Joden en 48 Arabieren gedood. (Arabieren werden steeds bijna zonder uitzondering gedood vanwege of onder het plegen van terreurdaden door Britse politie-agenten of militairen.)  De Joden ontvluchtten nu Jaffa, naar een voorstad van Jaffa, Tel-Aviv. Vervolgens kreeg Tel-Aviv in dat jaar 1921 autonomie van de Britse mandaats-macht.

Op 2 november 1921 trok Arabisch gepeupel opnieuw plunderend en geweld plegend door de oude Joodse wijk van Jeruzalem ter gelegenheid van de verjaardag van de Balfour-declaratie van 1917. Vijf Joden en drie Arabieren werden gedood, de laatsten door dynamiet aangebracht voor zelfverdediging.  Engeland durfde de schuld aan de moordpartijen niet eenduidig te leggen waar zij thuishoorde, namelijk bij de Arabieren,  omdat ze op de landbrug en rond de waterweg (het Suezkanaal) naar India zaten, een belangrijk stuk “empire”. Voorts maakten de Engelse media zich erg veel zorgen om de centjes: wat kostte dat allemaal wel niet, die problemen met die Joden? Als die er niet zouden zijn, dan kon er een gewoon koloniaal bewind gevoerd worden. Een decennium later, in de jaren 1930 en tijdens WO II  kwam daar nog bij dat de Arabieren dreigden zich aan te sluiten bij “de As” (Duitsland, Italië, Japan). De Joden, van hun kant, hadden geen andere keus dan achter de Engelsen en de democratieën te gaan staan, want een overwinning van de As-mogendheden betekende uitroeiing van de Joden. Een laatste factor was het antisemitisme bij veel ambtenaren van het Engelse Mandaats-bestuur.

Al op 23 september 1922, dat is dus twee maanden na het verkrijgen door Engeland van de mandaats-opdracht (24 juli 1922 ) stemde de Volkenbond in met een Brits voorstel tot wijziging van het mandaat, namelijk om het gebied ten oosten van de Jordaan, “Trans-Jordanië” geheten, omvattende het huidige Jordanië, uit te sluiten van Joodse vestiging. De Britten hadden het in die twee maanden namelijk  al verkwanseld aan  Abdullah  bin al-Husseini (1882 – 1951), Sherif van Mekka. Dat betekende een onmiddellijke immigratiestop voor Joden voor twee-derde van het gebied.

Terwijl dus overduidelijk was waar het geweld vandaan kwam, werd toch na elk “incident” een Britse commissie ingesteld om de oorzaken te verhelderen. De commissies  adviseerden “steeds het gelijke middel in onderscheiden doseringen: beperking van de Joods immigratie”. De aangevallenen werden dus tot de schuldigen verklaard en het signaal aan de Arabieren was: met geweld tegen de Joden kunnen we de Britten dwingen geen of veel minder Joden toe te laten. Omdat het Britse mandaats-bestuur chantabel bleek, ontwikkelde zich een Arabische strategie die zich ook tegen de Britten richtte. De organen van zelfbestuur en de verkiezingen daarvoor werden door de Arabieren geboycot.

Toch ging de immigratie van Joden op beperkte schaal door. In 1932 was het aantal Arabieren in Palestina iets meer dan een miljoen en het aantal Joden nog geen 200.000. Dat was één-vijfde dus van de totale bevolking en gezien het veel hogere geboortecijfer van de Arabieren was er geen enkel gevaar om door een tsunami van Joden verzwolgen te worden. (Dat is nog afgezien van de vraag hoe erg dat geweest zou zijn: de Joden brachten een ongekende welvaart en dynamiek in de regio.) In 1937 leefden er ongeveer anderhalf miljoen mensen in Palestina van wie ongeveer 400.000 Joden. Dat was dus gegroeid tot  iets minder dan één derde van de bevolking. Dat kwam doordat de immigratie vanuit nazi-Duitsland sterk toegenomen was. Maar midden jaren 1930 sloten de Britten de grenzen van Palestina  steeds meer. In 1939 kwamen nog slechts ongeveer 17.000 mensen binnen. Op het moment dat de Joden het meest een toevlucht nodig hadden, verdeelde de wereld zich in landen waaruit de Joden verjaagd werden en waarin ze niet binnen mochten.

Na de laatste gewelddadigheden op 2 september 1921 bleef het relatief rustig tot 1929. In dat jaar 1929 ging het om bewust door de Arabische “elite” opgewekte spanningen bij de Klaagmuur, de heiligste plek voor de Joden en de op twee na heiligste plek voor de Arabieren. Aanleiding was een draagbare en dus tijdelijke scheidingswand  geplaatst tussen biddende Joodse vrouwen en Joodse mannen. Dat was de Arabische moslims teveel en de Britten verwijderden het wandje. In de dagen daarna verspreidde al-Husseini het gerucht dat de Joden van plan waren de al-Aqsa-moskee, die bij de Klaagmuur staat, te vernielen om hun tempel op die plek te bouwen. Op 16 augustus 1929, de geboortedag van de Profeet Mohammed, werden de moslims tijdens het vrijdaggebed opgeroepen de “heilige plekken” tegen de Joden te gaan verdedigen want dat de Joden Arabieren aan het afslachten waren. Onder de parolen  “Allahu-akbar”, “De muur is van ons”  en “Vermoord de Joden”  stroomden zo’n 2000 man naar de Klaagmuur alwaar biddende Joden in elkaar werden geslagen en Thora-rollen verbrand. Op 23 augustus 1929 kwamen duizenden Arabische boeren, bewapend met messen en knuppels, naar Jeruzalem en vielen in de hele stad Joden aan. Diezelfde middag bereikte het gerucht dat Joden in Jeruzalem Arabieren aan het afslachten waren, ook Hebron. Dat waren verzinsels, maar wat volgde in Hebron was geen verzinsel:

“De dag daarna vond daar een regelrechte massamoord plaats. 67 Joden werden gedood, daaronder een dozijn vrouwen en en drie kinderen jonger dan vijf jaar. Ook in Jeruzalem gingen intussen de gewelddadigheden  verder en verspreidden zich vervolgens  over het hele land. Zes kibboetsen werden volledig verwoest; Arabieren probeerden zelfs Tel Aviv [toen nog een autonome kleine Joodse voorstad van Jaffa] te overvallen en vermoordden op 30 augustus 20 Joden in Safed.”

Het was een keerpunt in de verhouding tussen Joden en Arabieren. Het idee van vreedzaam naast elkaar leven “bleek van toen af aan een illusie”.

El-Husseini werd veroordeeld voor zijn rol in de moorddadige rellen. Voor een Britse onderzoekscommissie vergeleek de moefti het Britse Lagerhuis met “een Raad van de Wijzen van Zion”. In 1929 bleek de moefti  geslaagd in “een islamisering van het conflict ( . . .) Arabisch nationalisme, antisemitisme en islamisme gingen sindsdien samen in een nauwelijks nog te scheiden symbiose.” Het internationale communisme zag bij monde van de Komintern veel progressiefs en revolutionairs in de “religieus” geïnspireerde moordpartijen. De Komintern constateerde “dat het religieuze nationale conflict omslaat in een algemene, anti-imperialistische  boerenactie” en eiste Arabisering van de kleine communistische partij in Palestina die gedomineerd werd door Joden. De Joodse minderheid kreeg van de Komintern het etiket van “imperialistische agent van de onderdrukking”  opgeplakt. De moordpartijen van de Arabieren werden geduid als fenomenen van een “nationale bevrijdingsbeweging”.

“Daarmee hadael-Husseini onverhoopt een trouwe partner gevonden en de Sovjet-Unie een politiek jargon voor decennia.”

Op 13 oktober 1933  brak een algemene staking – (de eerste, in 1936 zou een tweede volgen, die nog gewelddadiger was) – onder de Arabieren uit, gericht tegen de immigratie van Joden. Bij de gewelddadige demonstraties werden voor het eerst ook op grotere schaal vuurwapens en dynamiet gebruikt. De Britse politie trad nu beslist op: er werden 27 Arabieren neergeschoten die Britten aangevallen hadden. Januari 1935 gaf al-Husseini, die het oppergezag in religieuze zaken in Palestina bezat, een “fatwa” uit. Hij beriep zich op de koran en dreigde met het weigeren van een islamitische begrafenis voor wie land aan Joden verkocht. Kort daarop volgde de stichting van een soort toezichtsorgaan van islamitische “rechtsgeleerden”, de “Centrale Raad ter Bevordering van het Goede en de Verhindering van het Verwerpelijke”. Niet alleen moest die Raad op de landverkopen letten, maar ook op islamitische kleding, ongeoorloofd samenzijn van mannen en vrouwen, alsook literatuur, film en theater censureren. In de jaren 1930 ontstonden ook Arabische politieke partijen in Palestina, die boven de clan-structuren uitgingen, die op details van mening verschilden, maar allen een Arabische staat wensten en tegen de immigratie van Joden waren.

In 1935 was een zekere Izz al-din al-Qassam leider van een bende jonge islamitische radicalen. In dat jaar besloot hij dat het tijd was voor de Jihad, de heilige oorlog tegen Joden en Britten en trok met zijn groep de bergen in. Nadat hij een Joodse politieman had vermoord werd hij door een Britse patrouille doodgeschoten. Zijn begrafenis groeide uit tot een enorme demonstratie van Arabisch nationalisme en islamisme. Zijn graf werd tot een bedevaartsoord. Vandaag de dag noemt Hamas nog steeds de raketten die deze terreurbeweging in willekeur op Israël afschiet  “Qassam-raketten.

Het tijdstip van wat men de “eerste Intifada” zou kunnen noemen, “de Grote Arabische Opstand” (1936 – 1939) was goed gekozen: groeiende Joden-haat onder de Arabieren in Palestina en Duitsland en de opkomst van Duitsland  plus Japan als vijanden van de Engelsen en de westerse democratieën.  De aanleiding tot de “opstand” was iets dat eigenlijk voortdurend voorkwam: op 1 april 1936 vermoordden twee Arabieren twee Joden en als vergelding werden in de nacht daarop twee Arabieren door Joden vermoord. Op 19 april werden 9 Joden gedood.

De 25ste april 1936 werd bekend dat alle zes pas ontstane Arabische politieke partijen zich hadden aaneengesloten tot een ‘”Arabisch Hoog Comité”  dat opriep tot een algemene staking, met als eisen: directe stop op immigratie van Joden, verbod op landverkoop aan Joden en vorming van een Arabische regering. De staking sloeg snel om in een gewapende opstand over heel Palestina die niet alleen tegen de Joden maar ook tegen de Britten was gericht. Islamitische gezagsdragers riepen overal op zich bij de opstand aan te sluiten. “Burgermilities beschoten vanaf strategische punten patrouilles, voorbijgangers en auto’s. Britse politiebureaus werden bestormd, telefoon- en telegraafleidingen werden afgesneden, straten en spoorrails door mijnen verwoest. De Arabieren vielen Joodse nederzettingen aan, verwoestten hun velden en plantages, velden fruitbomen en slachten het vee af. De boeren-bendes kregen al gauw versterking door guerillero’s uit Syrië en Irak, die onder de rebellenleider Fauzi el-Kawukschi in Palestina actief werden.”

Toen deze “algemene staking” (25 april tot 12 oktober1936) eindigde, waren er honderden doden en meer dan duizend gewonden gevallen. Maar het “Arabisch Hoog Comité” werd niet ontbonden en de positie van de Moefti bleef onaangetast. Er kwam een relatieve rust, maar verspreide gewelddaden bleven gepleegd worden. Van de  Arabische politie viel voor de Joden geen enkele bescherming te verwachten, omdat ze dan door de terroristen van collaboratie en verraad  beschuldig werden. Het “Hoge Arabische Comité” verklaarde, dat als eenmaal de Engelsen weg zouden zijn “we alle Joden in een enkele stormloop de zee injagen.” Dat betekende natuurlijk: genocide. Ook el-Husseini persoonlijk maakte in gesprekken met William Robert Peel, voorzitter van de nieuwste onderzoekscommissie die de Britten hadden samengesteld, toespelingen op massamoord. Als zestig miljoen Duitsers de aanwezigheid van 600.000 Joden niet konden verdragen, aldus de moefti, hoe kon men dan verwachten dat de Palestijnse Arabieren 400.000 Joden in een veel kleiner land wel konden verdragen?

De commissie Peel besloot in 1937 dat Arabieren en Joden niet konden integreren en dat er twee aparte staten moesten komen. Probleem was alleen dat er in de geplande Joodse staat naast een kwart miljoen Joden ook een kleine kwart miljoen Arabieren zouden leven. Voorts  bevonden zich een heleboel Joodse enclaves in het gedeelte van Palestina  dat Arabisch zou worden. Een bevolkings-uitruil werd door de Britten als te rigoureus van de hand gewezen. Het Zionisten-congres van 20 augustus 1937 stemde toe, omdat er geen andere keus was. Maar het “Arabisch Hoog Comité” wees het plan totaal af, zeggende dat men niet moest doen alsof er twee partijen met gelijk recht in Palestina waren.

Van 9 tot 10 september 1937 vond een “pan-Arabische conferentie” in Budan plaats waar nieuw geweld werd aangekondigd en waar gewaarschuwd werd dat de Britten moesten kiezen tussen hun vriendschap voor de Arabieren en voor de Joden, want dat de Arabieren zich anders zouden verbinden met de Duitsers. (Een jaar later werd die bedreiging op een conferentie van Caïro herhaald.)

Op 26 september werd Lewis Andrews, een hoge Britse beambte, door Arabieren vermoord. Nu werd het “Arabisch Hoog Comité” ontbonden en de leiders verbannen. Behalve moefti Amin al-Husseini die zich in de al-Aqsah-moskee verborg. De Britten dorsten er niet binnen te dringen. Op 12 oktober 1937 wist hij te vluchten en in Libanon richtte hij nieuwe commandostructuren op. De Fransen  lieten hem begaan onder het motto: dat zijn onzen zaken niet en het is altijd goed de Engelsen dwars te zitten.

Het geweld en het dodental namen nu sterk toe. Verkoolde resten van autobussen en auto’s, waarin velen door bommen of in de vlammen waren omgekomen, werd een vertrouwd beeld in de straten van de steden van Palestina. Aanslagen, ook met vuurwapens, werden vaak op klaarlichte dag gepleegd. Het waren vaak Arabische vrouwen of kinderen die het wapen op het laatste moment aan de aanslagpleger overhandigden en die het ook weer meenamen na gedane arbeid. Kinderen konden gemakkelijk wegkomen en vrouwen, die de geweren onder hun kleren verborgen, dorst de politie niet te fouilleren.

In november1938 kwam een “witboek” uit van alweer een Engelse onderzoeks-commissie, deze keer onder leiding van John Woodhead, waarin het delingsplan van Peel als onuitvoerbaar werd afgewezen. De regering Chamberlain streefde niet alleen naar appeasement met nazi-Duitsland, want ook inzake Palestina verklaarde deze regering  dat de vrede alleen bereikt kon worden door een overeenkomst tussen Joden en Arabieren. Dat was een merkwaardige stellingname, want 1938 vormde een nieuw hoogtepunt in de Arabische terreur. De terroristen werden steeds meer baas in het land. Politieposten van de mandaats-regering werden opgeheven omdat het in vele gebieden te gevaarlijk werd. Elke Arabier, van welke stand dan ook, van boer tot koopman tot islamitische geestelijke, die niet precies deed wat de terroristen wilden, liep grote kans vermoord te worden. Dat kon op straat gebeuren, maar men kon ook ontvoerd worden, ook uit de steden en ook op klaarlichte dag, om ergens in de bergen of op het platteland  voor een islamitische revolutionaire “rechtbank” gesleept te worden. Lijken die gevonden werden waren meestal verminkt. Uit naburige Arabische landen mengden zich fanatici bij de terroristen. Er werd voortdurend Joods bouwland en Joodse aanplanting verwoest.

Ondergronds waren sharia-rechtbanken gevormd die beslisten over “fouten” in eigen kring en over het lot van Joodse gegijzelden. De terreur richtte niet alleen tegen de Joden en de Britten, maar vooral ook tegen “verraders” uit eigen kring. Tussen 1936 en 1939 werden 547 Joden en 494 Arabieren gedood door Arabische terreur. Wie van de Arabieren tot enig compromis bereid was met de Engelsen of de Joden, dan wel weigerde de terroristen het geld te geven dat ze vroegen, werd bedreigd en vervolgens, bij volharding, gedood.  Een Arabische ambtenaar die voor de Engelse mandaats-macht werkte, werd bijvoorbeeld verplicht tot spioneren. Alle mannen werden door de terroristen verplicht dezelfde hoofdbedekking te gaan dragen als de terroristen zelf, de hoofddoek met hoofdband. De “tarbush” [die omgekeerde grote beker] de dracht van de Arabische stedeling, verdween uit het straatbeeld. Niet alleen islamitische vrouwen,  ook christelijke werden gedwongen zich te behoofddoeken en zwaar in de lappen te hullen. Vrouwen die weigerden werden voor “hoer” uitgescholden en een eventuele hoed werd ze van het hoofd getrokken. Terroristenleiders dreigden met straf voor de vrouwen die “volharden in hun lichtzinnigheid”.

De overeenkomst tussen Chamberlain en Hitler in Oktober 1938, gaf een gevoel van teleurstelling in Palestina. De Britse regering werd, naarmate de Duitse dreiging toenam, ook steeds meer geneigd tot appeasement van de Arabieren, die, nogmaals, op de landbrug naar India zaten en een gevaar voor het Suezkanaal konden vormen. Op 7 februari 1939 zei Chamberlain tegen ministers uit zijn kabinet : “Als we al een bepaalde kant moeten krenken, dan liever de Joden dan de Arabieren.” Op 15 maart 1939 deed de Britse regering een voorstel aan Arabieren en Joden, dat door beide partijen afgewezen werd. Het was dezelfde dag waarop de nazi’s, die eerst in München (1938) het Sudetenland (“Bohemen en Moravië”) uitgeleverd hadden gekregen, de rest van Tsjechië binnen trokken.

Op 17 mei 1939 publiceerde de Britse regering een “witboek” van zijn minister van koloniën Malcolm McDonald. De voorgestelde deling in een Palestijnse en Joodse staat, zoals voorzien in het Peel-plan van 1937, was nu definitief van tafel. De opbouw van het “nationale tehuis”, zoals beloofd in de Balfour-declaratie van 1917, werd voor afgesloten verklaard. De komende vijf jaren, zei het witboek, zouden nog 75.000 Joden naar Palestina mogen immigreren. Daarna zou verdere immigratie van Arabische toestemming afhankelijk zijn. De sleutelzin in het witboek luidde, dat de Britse regering niet van plan was Palestina “tegen de wil van de Arabische bevolking van het land in een Joodse staat te veranderen”. Churchill stemde tegen de aanvaarding van de tekst van het witboek. Voor het eerst werden door Joden in Tel-Aviv Engelse vlaggen verbrand. Maar Weizmann schreef niettemin op 29 augustus 1939 aan Chamberlain: “De Joden staan Groot-Brittannië bij en zullen aan de zijde van de democratieën strijden.”
______________________

Het boek is ook in het Engels verschenen:

NAZI PALESTINE

MALLMANN MICHAEL
Michael Mallmann

CÜPPERS MARTIN
Martin Cüppers
_____________________________________________________________________

Mijn stukken over de Moefti van Jeruzalem

Was de Holocaust een oorspronkelijk islamitisch idee van de Moefti?
15 januari 2010

De Moefti , de Freikörperkulturist en de Rechtse Rioolrat
9 februari 2010

De moefti van Jeruzalem Amin al-Hoesseini (1893 – 1974)
5 januari 2015

De Moefti van Jeruzalem, Hans Jansen en ik
7 juni 2015

Amin al-Hoesseini, Benjamin Netanyahu en Martien Pennings
23 oktober 2015

Ondanks Jeffrey Herf heeft Netanyahu honderd procent gelijk inzake Amin-al Hoesseini, de Moefti van Jeruzalem
24 oktober 2015
__________________________

Dit stuk verscheen oorspronkelijk op het verdwenen weblog van Joost Niemöller en op Artikel 7 onder een andere titel, namelijk: “Arabieren en Derde Rijk in Israël: de aanloop