My weathered copy of the Course

  • Mijn doorleefde exemplaar van the Course

Ten Geleide

In periodes van zielsbeproeving heb ook ik mijn religieuze aanvechtingen gehad. Nood leert bidden. Precies! Maar de Nietzscheaanse geestes-aristokraat laat toch zijn primaire instincten er nooit helemáál onder krijgen. De echte Uebermensch is op een gegeven moment toch weer in staat tot rationele zelfbespiegeling. Dus toen ik mijzelf in 1996 langzaam uit die vitale depressie begon te trekken, schreef ik een analyse van een New-Age-achtig boek waaraan ik vóór en ín mijn depressie min of meer verslaafd was geweest: “A Course in Miracles”. Ik vind dat het tijd wordt die analyse eens on-line te zetten, want mijn overwinning op dit boek past op de een of andere manier in mijn latere strijd tegen het zelfbedrog van het denken van politiek links. In deze Course zit iets totalitairs, huichelachtigs, slachtofferigs, beschuldigends en vooral inconsistents dat ook het linkse, neomarxistische, postmoderne, Orwelliaanse zelfverheffingsneurotenmachtsconglomeraat kenmerkt. Met name die hedonistisch-narcistische ontkenning van het bestaan van een Absoluut Kwaad, bijvoorbeeld in de islam, dat sociaal-economisch wordt wegverklaard terwijl tegelijk de vervolgde Joden en de blanke van christelijk humanisme overlopende man tot dé vijanden worden uitgeroepen. Er valt nog heel veel over te zeggen, maar voor dit “Ten Geleide” is het wel genoeg.

COURSE MIRACLES IF YOU KNEW

In 1784 was in Frankrijk een strenge commissie belast met het kritisch onderzoeken van het “Mesmeri­sme”, het genezen van de medemens via magische hand­oplegging, tegenwoordig “magnetiseren”, “healing” of “reiki” genoemd. Iemand die zich door mesmerisering genezen achtte, probeerde in dat jaar de geleerde commissie te weerhouden van een verbod op onverklaar­bare genezingen:

“Als ik de gezondheid welke ik denk te genieten heb te danken aan een illusie, dan smeek ik nederig de geleerden, die zo helder zien, deze illusie niet te vernietigen; dat zij het universum mogen verlichten, maar mogen zij mij mijn vergissing laten behouden en mogen zij aan mijn eenvoud, aan mijn zwakte en aan mijn onwetendheid toestaan gebruik te maken van een onzichtbare kracht die niet bestaat, maar die mij genas.”

Ik vraag uw aandacht voor de nederigheid waarmee deze respondent de hooggeleerden eer betuigt en de hardnekkigheid waarmee de betrokkene tegelijk vast­houdt aan een geloof waaraan zij (of hij) een posi­tief effect toe­schrijft.

De laatste twintig, dertig jaar verschijnt op de grens van psychologie, filosofie en religie een wassende stroom New-Age-achtige boeken, die de lezer willen helpen verlichting, genezing en geluk te bereiken. Zo ook “A Course in Miracles”, een boek dat in de Engelstalige versie in Nederland al een zekere populariteit genoot.

Sinds ongeveer een jaar ligt de Nederlandse vertaling ervan als “Een Cursus in Wonde­ren” te koop in de esoterische boekhandel. Bij ver­schijning van de vertaling heeft het boek enige publiciteit gehad, maar ik heb niets gesignaleerd van enige analytische kwaliteit. Dat zou toch wel mogen bij een vuistdikke pil van 1250 pagina’s, die oogt als een bijbel, honderdvijfentwintig gulden kost en door Jezus-Christus zelf geschreven is. Jezus heeft overigens niet zelf pen of toetsenbord gehan­teerd, maar gesproken via de geest van een vrouw, geheten Helen Shucman. Zij werd, zoals dat heet gechanneld door Jezus, werd, m.a.w. door Hem als kanaal, als medium ge­bruikt.

Dr. William N. Thetford (1923-1988) was in 1965 directeur van de afdeling medische psychologie van de “School voor Artsen en Chirurgen” van de Columbia Universiteit in New York. Zijn assistente was Dr. Helen Shucman (1909-1981­). De sfeer op de afdeling waarop zij samenwerkten was competetief en vol irri­taties. De uitgever van de Cursus vertelt hoe, in de herfst van 1965, uit die wrevel het boek begon te ontstaan:

“Een Cursus in Wonderen werd gehoord als een soort ‘innerlijk dictee’ gedurende een periode van zeven jaar door Dr. Helen Schucman, (…). In haar eigen woorden: ‘Het hoofd van mijn afdeling (…) kondigde onverwacht aan dat hij de kwade en agressieve gevoe­lens, die in onze houding weerspiegeld werden, zat was, en concludeerde dat ‘er een andere manier moest zijn’. Als op afgesproken teken stemde ik erin toe hem te helpen die te vinden. Blijkbaar is deze Cursus de andere manier.”

Blijkbaar, want, toen ze in october van dat jaar op het punt stond te gaan werken aan een beschrijving van haar innerlijke ervaringen, zei de bekende Stem helder en dwingend:

“Dit is een cursus in Wonderen. Maak aantekeningen asjeblief.”

Shucman had al eerder mystieke ervaringen gehad. Maar nu, op haar 56ste, in de paar maanden vooraf­gaande aan dit bevel, had ze wel erg duidelijke visioenen, dromen in waaktoestand, vol krachtige symboliek, waarin, volgens eigen zeggen, haar duide­lijk werd dat zij een taak had te vervullen.

In een ervan, vertelt ze, zit ze in een bootje op een ondiepe stroom, wetend dat er iets op de bodem van het water te vinden is. Ze haalt met een haak een kist omhoog, waarin een ordner met daarop het woord “Aesculapius”, de Griekse god van heling en genezing. Later zouden Shucman en Thetford de teksten van de Cursus, waarin de heling van de geest het voornaamste onderwerp is, bewaren in precies dat soort ordners, in gebruik op de universiteit waar ze werkten.

Persoonlijk ben ik overtuigd van de integriteit van Shucman. Dat was ook Thetford, haar baas, die nauw met haar samenwerkte bij het opschrijven van de tekst die De Stem dicteerde. Dat is ook de Amerikaanse journalist D. Patrick Miller, Cursus-adept, maar desondanks auteur van een degelijk en informatief boekje over de achtergronden van de Cursus en de mensen die erbij betrokken zijn. Miller be­schrijft als volgt een tweede visioen van Shucman:

“In de nazomer van 1965 kreeg Shucman een visioen waarin zij aan een stormachtige kust binnenging in een grot en een zeer oude perkamenten rol vond. Met enige moeite het antieke perkament ontrollend, zag zij een middenstuk waarop de simpele woorden “GOD IS”. Toen zij de rol verder afrolde, werd links en rechts van het middenstuk meer tekst zichtbaar. De bekende stem vertelde haar dat zij, als zij wilde, het verleden op het linkerdeel kon lezen en de toe­komst op het rechter – een schijnbaar aanbod van helderziende vermogens. Maar Shucman wees naar de woorden in het midden van de rol en zei, ‘Dit is al wat ik wil.’ “

Shucman, zegt journalist Miller, was “in feite (…) een volwaardige academica die een veeleisende post bezette in een atmosfeer van hogedruk gedurende bijna twintig jaar (…) die op velen indruk maakte met haar intellect en haar directe, soms krachtige adviezen aan vrienden en medewerkers.” Ze had perio­des gehad waarin ze zich als agnostisch of zelfs als agressief atheïstisch presenteerde. Een vijandigheid die misschien bewijst dat ze niet los was van haar geloof in God. Ze verzette zich tegen de inhoud van wat ze geacht werd op te schrijven en ging in discus­sie met De Stem. Enige tijd volgehouden weigering om te noteren wat de Stem zei, maakte haar echter tel­kens depressief.­ Shucman is in het openbaar steeds blijven twijfelen of De Stem inderdaad die van Jezus was, maar tegenover intimi zou ze hebben toegegeven dat ze niet twijfelde aan de identiteit. Ambivalent bleef ze echter tot haar dood. Bij het redigeren van de tekst barstte zij soms in lachen uit en riep bij bepaalde passages: “Ik snap niet wat dit betekent!” Tegen Thetford zei ze: “Ik wéét dat de Course waar is, Bill, maar . . . ik geloof het niet.”

Thetford werkte in deze tijd aan een vergelijkende studie tussen religies. Hij was weliswaar, al voor De Stem aan Shucman geopenbaard werd, geïnteresseerd geraakt in Edgar Cayce, een andere bekende “ge-chan­nelde” figuur, maar het is toch moeilijk om Thetford als een warhoofd te zien. Hij was in de oorlog van 1940-45 werkzaam als hoofd van een dienst die de zorg had voor gebouwen waarin geheim atoomonderzoek plaats­vond. Hij werd door de beroemdheid Carl Rogers gevraagd zijn assistent te worden. Hij bekleedde een paar niet onaanzienlijke academische posten. Over hem noch over Shucman zijn ooit publiekelijk dingen onthuld die hun integriteit of geestelijke gezondheid twijfelachtig maken. En er moeten genoeg skeptici rondlopen, die graag negatieve zaken over Shucman en Thetford onthuld zouden hebben. Maar blijkbaar zijn die zaken er niet.

Zij die zijn opgevoed in enige vorm van traditio­neel christendom, komen in deze Cursus in Wonderen voor verrassingen te staan. Niet alleen zij trouwens, ook de argeloze agnost die zijn eigen lijf en dat van zijn medemens met de héle materiële wereld houdt voor iets reëels, ziet zijn wereldbeeld gecorrigeerd. De Cursus stelt duidelijk en bij frequente herhaling dat de fysieke wereld een letterlijke illusie van mensen is. Terwijl toch heelal-specialisten die de leek een beeld willen geven van de omvang van het universum, vertellen dat we ons zonnestelsel, naar menselijke maat toch niet gering in omvang, verhoudingsgewijs moeten zien als een druppel in de oceaan. Díé fysieke wereld, dus, kan volgens het boek, zijnde een waan­voorstelling, nooit door God geschapen zijn. Dat zijn geen misselijke begin-theses. In deze dimensies wordt zelfs de realisatie dat derhalve volgens de Cursus het scheppingsverhaal uit de bijbel ­kan worden ge­schrapt, niet eens meer erg overweldigend.

Voorts is, volgens de Cursus, Jezus wel de Christus, maar overigens helemaal geen God en is elk mens in potentie de gelijke van Christus: “Mijn geest zal altijd als de jouwe zijn”, zegt Jezus in de tekst van de Cursus, “omdat we werden geschapen als gelijken. Het was slechts mijn beslissing die mij alle macht gaf in de hemel en op aarde. Mijn enige gave aan jou is om jou te helpen dezelfde beslissing te nemen.”

Dat is wat minder nieuw als gedachte, want al bekend uit de gnostiek. Alleen is de sfeer in het traditionele gnosticisme veel minder hard, dwingend en bestraffend dan in deze Cursus. Bij dergelijke passages in de tekst hoeft men dan ook geen christe­lijke fundamentalist te zijn om zich de Bijbelse waarschuwing voor de anti-christ te herinneren, die velen zal bedriegen.

De Jezus van de cursus voelt zich overigens nog wel een béétje hoger dan de gewone mens:

“Jij staat beneden mij en ik sta beneden God. In het proces van ‘opklimmen’ ben ik hoger, omdat zonder mij de afstand tussen God en de mens te groot voor je zou zijn om te bevatten. Ik overbrug de afstand als een oudere broer voor jou enerzijds en als een Zoon van God ander­zijds. Mijn toewijding aan mijn broeders heeft mij de leiding gegeven over de Broederschap (Sonship).”

Volgens de Cursus is Jezus-Christus, in tegenstel­ling tot wat de bijbel beweert, helemaal niet aan het kruis gestorven. De kruisdood is een illusie door mensen gemaakt. Alleen de Opstanding is werkelijk. En waarom zou Christus ook voor onze zonden gestorven zijn als we weten dat zonden helemaal niet bestaan? Zonden, zegt de Cursus, zijn illusies en dromen: “Niemand wordt gestraft voor zonden en de zonen van God zijn geen zondaars.” Daar heeft Johannes een andere mening over: “Als wij beweren zonder zonde te zijn, bedriegen wij onszelf en is de waarheid niet in ons.”

Johannes meent verder dat de Heilige Geest zonde en schuld als werkelijkheid ziet. Zo niet de Cursus: “De Heilige Geest verdrijft [schul­d] door het kalme inzicht dat het nooit heeft bestaan.” Volgens de Course word de mens gered door zijn eigen heiligheid, waar de Handelingen van de Apostelen toch beweren dat we slechts in Jezus’ naam gered zullen worden. De Cursus: “De erkenning van God is de erkenning van jezelf. Er is geen scheiding tussen God en zijn Schepping.”

Zodoende zal het Laatste Oordeel ook niet worden uitgesproken door God, maar zal een soort democrati­sche vergadering van alle zielen zijn, waarin de definitieve Verzoening bereikt zal worden:

“Het Laatste Oordeel denkt men zich in het algemeen als een procedure uitgevoerd door God. In feite zal het worden uitgevoerd door mijn broeders met mijn hulp. Het is veeleer een definitieve heling dan een uitde­len van straf.”

Toch lezen wij in Romeinen: “Zij ruilden de waarheid van God voor een leugen, en vereerden en dienden geschapen dingen in plaats van de Schepper.” Ezechi­ël waarschuwt ons: “In de trots van je hart zeg je, ‘Ik ben een God (…)’. Maar je bent een mens en niet een God.”

Van de Cursus in Wonderen is de Engelstalige versie nagenoeg wereldwijd te verkrijgen en zijn er meer dan een miljoen exemplaren verkocht. Waar het boek ver­schijnt, ontstaan studie­groepjes die zich wijden aan exegese van de tekst. Vertalingen zijn er in het Spaans, Portugees, Duits, He­breeuws en Nederlands. Die in het Russisch, Chinees, Frans en de Scandinavi­sche talen zijn in voorbereiding.

In Amerika bestaat een aantal organisaties die verspreiding van het boek en het gedachtegoed actief nastreven. Daar werd in 1992 het bestaan van de Cursus onder de aandacht van het grote publiek ge­bracht door het optreden van Marianne Williamson in de show van Oprah Winfrey, die zelf bekende zeer onder de indruk te zijn van het boek dat Williamson had geschreven. “Terugkeer naar Liefde” was geïnspir­eerd op Een Cursus in Wonderen en werd door het enthousiasme van Oprah een mega-bestseller. Het heeft ook in Nederland een aantal herdrukken beleefd. De Cursus zelf werd door Williamson plotseling 50% beter verkocht.

“Een Cursus in Wonderen” bestaat uit drie delen: de eigenlijke tekst, een “Werkboek voor Studenten” en een “Handboek voor Leraren”. Dit alles in één band van ongeveer 1250 pagina’s. Alleen al deze omvang wekt twijfel:­ was Jezus een oeverloze ouwehoer? Zou Hij, als Hij een boodschap aan de wereld wil brengen, zoveel woorden nodig hebben,? En zou Jezus zijn toevlucht nemen tot hersenspoeling? Want dat is waar de Cursus op neer komt. Het “Werkboek” is zelfs een expliciete handleiding voor zelf-indoctrinatie: 365 korte slogans, een voor iedere dag van het jaar, moeten na dat jaar van dagelijkse meditatie een veranderde geest hebben opgeleverd. Maar ook het trance-verwekkende metrum van de zinnen heeft op zich een breinwassend effect. De slangachtig kronkelende tekst is een constante herhaling van dezelfde the­ma’s. De cirkelredeneringen bijten zichzelf voortdu­rend in de staart.

Wanneer je als lezer erin slaagt een voet te zetten op de kop van die slang, dat wil zeggen uit de cir­kels en de cadans van de tekst te breken en het beeld stil te zetten, dan zie je dat voortdurend begrippen­paren tegenover elkaar worden gesteld en in eindeloze variaties gekoppeld. Dan zie je een twee-polig bouwwerk van woorden, dat staat of valt met het geloof in de juistheid van de geponeerde tegenstel­lingen. Anders dan bij het lezen in bijvoorbeeld G.W.F Hegel of Karl Marx, die ook met tegenstellingen werkten, is er in de tekst van de Cursus wel veel op-en-neer-geflits, maar het is toch statisch. De dia­lectiek, de voortgang, het levende zoeken naar waar­heid, ontbreekt in de Cursus. Er zijn inderdaad lezers die de Cursus saai vinden.

Er wordt door deskundigen beweerd (bijvoorbeeld door Wouter Hane­graaff, verbonden aan de Universiteit van Amsterdam en auteur van een internationaal erkend standaardwerk over New Age) dat de Cursus binnen zijn eigen aannamen consistent is. Maar ik bestrijd dat. Zelfs binnen de eigen aannamen is dit boek niet logisch. Zo gezien is het zelfs geen groot kunstwerk, geen symfonisch geheel, zoals wel geclaimd is. En dan nóg: de aannamen op zich van dit boek zijn, als je ze niet idioot wilt noemen, toch volstrekt arbitrair.

Dit hele boek zou in kaart gebracht kunnen worden door simpelweg, uitgaande van de Grote Basistegen­stelling, namelijk die tussen de Goede God en het Boze Ego van de onverlichte mens, alle andere tegen­stellingen gewoon onder elkaar te schrijven op een lang vel papier. Zo dus:

God – ego

waarheid – illusie

liefde – angst

vergeving – schuld/verwijt/aanval

hemel – hel

geduld – aanval/verdediging

geest – lichaam

licht – duister

vrede – oorlog

verzoening – vijandschap

eenheid/communicatie – scheiding

creatie – destructie

aanvaarding – oordeel

eeuwigheid – tijd

In overeenstemming met het bekende New-Age-dogma, geeft de Cursus het lijden van de mens zin door het te definiëren als een les die een individu (dan wel de mensheid als collectief) heeft te leren. Maar dan komt het verbijsterende (al wordt in het kader van “het-universum-als-verzinsel-van-de-mens” álles eigenlijk een detail): de tekst claimt dat het lijden en het kwaad gewoonweg niet bestáá­n. Slechts de “goede” begrippenwereld die rond God wordt opgebouwd zou realiteit hebben. De “slechte” wereld, die als tegenstelling wordt geweven rond het duivelse ego, wordt verklaard tot een projectie van je eigen onver­lichte geest. We hebben hier dus een geval van puur arbitrair monisme, een geponeerde tweeheidsloosheid die zichzelf tegenspreekt en in de krankzinnige bewering blijft steken. Bovendien: als het kwaad niet bestaat, waarom blijft de tekst dan voortdurend ermee werken?

De vraag of het nog zin heeft een hongersnood met een girootje te helpen lenigen dan wel of militair-humanitaire interventie in enig slachthuis ter wereld gewenst kan zijn, is hier allang beantwoord. Met de vaststelling namelijk dat de wereld zoals gepresen­teerd door geschiedenisboeken, krant en tv-journaal een illusie is.

Neem uit het “Werkboek voor studenten” nu eens een van de allereerste dagelijkse lessen, bedoeld voor de systema­tische zelf-indoctrinatie:

“Niets van wat ik zie in deze kamer [in deze straat, vanuit dit raam, op deze plek] betekent iets.”

Dat had Jan Campert moeten weten, in zijn dodencel tijdens de bezetting door de nazi’s. Dan had hij het “Lied der achttien doden” nooit geschreven:

“Een cel is maar twee meter lang en nauw twee meter breed, / wel kleiner nog is het stuk grond dat ik nu nog niet weet/ maar waar ik naamloos rusten zal/ mijn makkers bovendien/ wij waren achttien in getal/ geen zal de avond zien …”

Misschien had Campert, met kennis van de Cursus, dan de hele affaire wel overleefd. En denk eens aan de mogelijkheid die de bijeengedrevenen in de gaskamers hebben gemist: even de betekenis van het interieur wegdefiniëren . . . . .

Net als geloof aan het bestaan van het kwaad, is een hekel aan bloeddorstige dictators ook onterecht, want de Cursus leert u dat al Gods Zonen geheel en al zonder zonden zijn. Neem de dagmeditaties nummers 351 en 352 uit het werkboek voor zelfindoctrinatie:

“Mijn zondeloze broeder is mijn gids naar vrede. Mijn zondige broeder is mijn gids naar pijn. En ik zal degene zien die ik verkies te zien.”

“Oordeel en liefde zijn tegendelen. Van het ene komt al het leed in de wereld. Van het andere komt de vrede van God zelf.”

Kortom: toon mij een kaalkoppige hooligan in volle actie en ik toon u de Heilige Geest.

Het meest kwalijke van het boek zit echter niet in die gekte van ontkenning van het kwaad, maar in de subtiel-wrede manier waarop de ontvankelijke lezer wordt vergiftigd met het besef dat hij het aan zich­zelf te wijten heeft, wanneer hij toch last heeft van dat niet bestaande leed en kwaad. Honderden pagina’s lang, om de zoveelste alinea, weet de tekst deze combinatie van ontkenning van leed en kwaad te ver­vlechten met beschuldigingen aan het adres van de lezer. Het ligt allemaal aan jezelf.

Degene die zich in deze verbale fuik heeft laten vangen en zichzelf daadwerkelijk schuldig is gaan voelen, wordt vervolgens verweten dat het godslaster­lijk is zich schuldig te voelen. Als je jezelf schul­dig voelt, zegt de tekst, dan ben je pas echt schul­dig. Nu is typisch voor extreme New Age-opvattingen, dat bijvoorbeeld een longkanker-patiënt, die nooit gerookt heeft en verder ook redelijk gezond heeft geleefd, zichzelf mag afvragen waarom hij zichzelf die kanker heeft aangedaan. De Course gaat echter nog één stap verder dan dit extremisme en verklaart ook het schuldgevoel tot eigen schuld. (Het is de keer­zijde van hetzelfde geflipte subjectivisme dat wil doen geloven dat alles wat we wensen – rijkdom, succes, liefde, gezondheid – bereikt kan worden louter door “positief denken”.)

Een paar citaten kunnen deze sfeer van dreiging voelbaar maken:

“Je betaalt geen prijs voor het leven, want dat was je gegeven, maar je betaalt een prijs voor de dood, en een zeer zware. Als de dood je schat is, zul je al het andere verkopen om je de dood te verschaf­fen.”

“Als God zijn kinderen geheel zonder pijn kent, is het godslasterlijk om ook maar ergens lijden te ontwaren. Als God zijn kinderen kent als geheel vreugdevol, dan is het godslasterlijk om zich depres­sief te voelen.”

“Schuldgevoelens zijn de bewaarders van tijd. Ze veroorzaken angsten voor vergelding of verlating, en verzekeren zo dat de toekomst als het heden zal zijn. Dit is de continuïteit van het ego. (…) God biedt je de continuïteit van de eeuwigheid in ruil. Als je ervoor kiest deze ruil te maken, dan zal je tegelijk schuld ruilen voor vreugde, kwaadaardigheid voor liefde, en pijn voor vrede.”

(…) je voelt hoe de destructiviteit van je gedachtensysteem bij je is, alsof het de angst voor de dood is. Er is geen dood, maar er is een geloof in de dood.”

“De rituelen van de god van ziekte zijn vreemd en veeleisend. Vreugde is nooit toegestaan, want depres­sie is het teken van trouw aan hem. Depressie bete­kent dat je God hebt afgezworen.”

Het tweede van bovenstaande citaten – waarin sprake is van kinderen, God en pijn – kan mij per­soonlijk tot razernij van bijbelse omvang drijven. Maar ook het laatste citaat tekent het wrede simpli­sme van dit boek. Depressie kan immers endogeen zijn, een kwestie van biologisch bepaalde aanleg. Er zijn kinderen die depressi­ef worden geboren. En wat te denken van door trauma’s veroorzaakte depressies? Het zogenaamde Post-Traumatische Stress-Syndroom (PTS) gaat doorgaans met diepe depressie gepaard. Een concentratiekamp-syndroom, bijvoorbeeld. Is het zondig als je dat hebt?

Een parallel tussen de Cursus en de spirituele wreedheid van de streng­ gereformeerde variant van het christelijk geloof dringt zich op, al is dat laatste nóg erger: de puurst gereformeerde mens heeft, net als de-mens-volgens-de-Cursus, immers alle kwaad aan zichzelf te wijten, maar heeft geen enkele mogelijkheid tot het doen van het goede. In de Cursus is dat laatste wel mogelijk, maar slechts ten koste van de mogelijkheid het kwaad gewoon als het kwaad te zien en je er tegen te verdedigen.

Ik heb kennis gemaakt met een van de zelfbenoemde hogepriesters van de Cursus. Begin september 1995 hield er eentje drie dagen lang op verschillende plaatsen in Amsterdam monologen voor de gelovigen. In het Amsterdamse New-Age-centrum Oibibio was een hele dag opgebouwd rond deze Amerikaanse Cursus-specia­list. Ik hoorde de verlichte man, een Johan Maasbach-type met een buikje en schoensmeerhaar, een avond eerder in een kerk-achtige ruimte nabij de Amsterdam­se Nieuwmarkt. Hij kwam onder hallelujah-muziek vanachter uit de zaal naar voren schrijden, en begon, in zijn Amerikaanse Engels, een vloed van woorden uit te storten over een ongeveer honderd-koppig gehoor. Een gehoor dat een prediking was beloofd van zo’n drie uur. Twee van ’s mans uit Amerika meegenomen groupies stonden vlak bij hem. Een van die geëxal­teerde meiden riep om de anderste zin van de meester luide iets van “Wow!’, “Exactly!”, of wat dies meer zij. Tot overmaat van cliché was ze nog zwart ook. Toen na een half uurtje een dame in de zaal hiertegen protesteerde en aangaf de prediker nauwelijks te kunnen volgen vanwege de interrupties, kreeg ze van hem te horen dat het de schuld van haar eigen mind was, als ze daar last van had.

Ik had de predikant vrij goed kunnen volgen, omdat ik vooraan zat. Na een half uur vond ik het tijd worden om hem, in mijn beste Engels, een paar vragen te stellen. Mij was namelijk opgevallen dat hij, op een nog beperktere manier dan het boek waarop hij zijn sermoen baseerde, steeds hetzelfde zei, te weten, jawel, dat het kwaad niet bestond en dat het allemaal projecties van je eigen geest waren. Dus toen hij de zoveelste riedel had beëindigd waarin hij dat beweerde, stak ik mijn vinger op en vroeg:

“Zou u bereid zijn die zinnen te herhalen tegenover iemand in een martelkamer, die zojuist gemarteld is?”

Hij reageerde als door een slang gebeten en tracteer­de mij op een stroom woorden waaruit ik meende te mogen opmaken dat het allemaal in mijn eigen dirty mind zat.

“Mag ik”, zo vroeg ik hem vervolgens, “mijn vraag dan anders formuleren? Zoudt u het objectieve bestaan van het kwaad willen ontkennen?”

Waar ik mijn opvatting, dat het kwaad wél bestaat, dan wel vandaan haalde. “Nou, ik lees de krant, ik kijk wel eens televisie en ik heb de geschiedenis van de mensen bestudeerd. Bovendien schijnt de bijbel het wel eens te hebben over het kwaad …”

“Kent u de bijbel”, onderbrak hij me, agressief.

“Niet zo goed, maar mensen die de bijbel wel goed kennen, zeggen dat daarin toch wel sprake is van kwade krachten…”

“U kent de bijbel niet. Waarom baseert u zich op een boek dat u niet eens kent?”

Hij werd steeds kwader en begon steeds sterker te zondigen tegen een van de hoofdregels van het boek waaruit hij zijn inspiratie zei te halen, namelijk dat je nóóit moet aanvallen, want dat aanvallen niet begrijpen is. Dat zei ik hem ook. En dreef de zaak op de spits:

“Mag ik dan eens heel concreet worden? Zou u de objectieve werkelijkheid van Auschwitz willen ontken­nen?”

Toen werd hij werkelijk heel erg boos.

“U komt met iets aanzetten dat vijftig jaar geleden gebeurd is! Maar om de honderdduizenden die nu dage­lijks creperen, bekommert u zich niet!”

“U weet niet” antwoordde ik hem, “waarom ik mij al dan niet bekommer. En ik kom met Auschwitz omdat Auschwitz in onze westerse cultuur geldt als een symbool van kwaad en lijden.”

Ik vond het welletjes, pakte mijn jas en zei:

“Mijnheer, ik denk dat wij een heel verschillende Course volgen.”

Vervolgens schreed ik zo waardig mogelijk door het middenpad van de kerkachtige ruimte naar achteren, knikte links en rechts minzaam naar de gelovigen en zeide luide: “Dames en heren, ik wens u nog een leerzame avond.”

Buiten gekomen trof ik een tiental andere teleurge­stelden, die blijkbaar al wat eerder en met minder ophef dan ik vertrokken waren. Toen we een paar minuten stonden te praten, voegden zich nog twee meisjes bij ons die het ook voor gezien hielden. De grote prediker was, zo vertelden ze, enigszins van slag geraakt na mijn opstappen. Dat deed me deugd.

Het komt mezelf nu vreemd voor dat ik daarna nog een paar jaar met vlagen intens met dit boek bezig ben geweest.

Een verklaring ligt in de invloed op mijn denken van een oppervlakkige kennismaking met de nieuwe kwantum­fysica, een gebied waar mystici en natuurkundigen elkaar tot hun eigen verbazing leken te ontmoeten. Sinds Werner Heissen­berg’s stelling dat de beweging van de deeltjes veranderen door de waarnemer en de manier van waarnemen, zijn namelijk in de jaren tachtig en negentig van de 20ste eeuw vergaande speculaties gedaan over de relatie tussen werkelijk­heid en waarnemend subject. Het leek mij alsof de Cursus, ontstaan in 1965-1972, inhoudelijk op deze ontwikkelingen vooruit was gelopen en al veel eerder de radicale conclusies had onthuld waarover weten­schappers vanaf de jaren tachtig nog voorzichtig aan het theoretiseren waren.

Waarneming, zo luidde een van die vergaande specula­ties, zou de werke­lijkheid niet alleen veranderen, maar zelfs scheppen. Sterker nog, waarnemend subject en waargenomen object zouden identiek zijn. Het objectieve karakter van tijd en ruimte werd betwij­feld. De mens, gemaakt van sterrenstof immers, werd zelf het heelal en omge­keerd. Holistisch gezien was trouwens elk deeltje het geheel en ook hier gold het vice versa.

Dit grensgebied tussen kwamtumfysica en “filosofie” laat zich om­schrijven door een vrij grote verzameling namen, van natuurkundigen tot en met denkers die we beoefenaars van psychotherapeutische mystiek zouden kunnen noemen. Erkende weten­schappers als Fritjof Capra, Gary Zukav en David Bohm hebben zich in dit grensgebied bewogen. Bekende namen uit de New Age-achtige hoek zijn Rupert Sheldrake, Stanislav Grof, Ken Wilber en Stephen Wolinsky.

Weten­schappelijk ge­ïndoctrineerd als ik ben, heb ik aanvankelijk ook gezocht naar biologische verklarin­gen voor mijn eigen gedrag, dat ik in verband bracht met de verslaving van sekte-aanhangers.

Ik stond in die tijd onder grote psychische druk. Zouden de hersens, zo vroeg ik mij later af, bij geestelijk lijden verbaal geprikkeld kunnen worden om eufoor makende stofjes te gaan afscheiden? Heb ik naar een metaforische spuit gegrepen? Bekend zijn de intense belevingen van schoonheid, geluk en “alles-is-goed” bij mensen die op de rand van de dood ge­weest zijn. Dit verschijnsel is goed gedocumenteerd en heet de BDE, de Bijna-Dood-Ervaring. Empirisch-klinisch is een relatie aangetoond tusssen extreme stress en deze BDE. Dat zou betekenen dat de gelukza­ligheid een biologisch antwoord van onze hersens op ondraaglijk lijden kan zijn. We definiëren het weg, zoals de Cursus adviseert. Daarmee is overigens niet bewezen dat de lichtende gestalten in de paradijse­lijke omgeving die zo vaak wenkend worden waargenomen tijdens de BDE slechts letterlijke hersenspinsels zijn. De mogelijkheid blijft open dat ze wel degelijk bestaan in een andere, aan ons gewone waakbewustzijn onbekende dimensie. Het feit dat de geluksbeelden, de productie van bepaalde hersenstoffen en extreem lijden tegelijk optreden, sluit die andere dimensie niet uit.

Hoe dat ook zit, op een nacht werd ik wakker werd met de gedachte: de “Cursus in Wonderen” is een poging van het Kwaad om de eigen ontkenning te bevorderen en zo de eigen bestrijding te voorkomen. Deze verklaring heeft trouwens eveneens de degelijke charme van het biologisch tintje, nei­gend naar de manier waarop nazi-ideologen biologie wel gebruikten: het Kwaad als slim virus, waarmee mensen ge­ïnfecteerd kunnen raken.

De Duitse Geistesgeschichte, biologie, geloof, bijge­loof, Christus, de anti-christ: we komen toch in de buurt van een verklaring: misschien zit de geheime kracht van de Cursus in de totalitaire verleiding. Laat ons luisteren naar iemand die in een moeilijke periode van zijn leven soms de ogen vol tranen op­sloeg van een tekst van Dostojewski, dankbaar om een woord van troost en verlossing: Thomas Mann toen hij midden veertig was. In zijn meest getormenteerde en diepst gravende ge­schrift, in die tekst die ontstond in gevecht met zichzelf en om de waarheid van de Eerste Wereldoorlog, in de “Be­trachtungen eines Unpolitischen” dus, heeft Thomas Mann die “hang naar het absolute” met recht “het gevaar van alle tijden” genoemd. Aan deze angst voor de vrijheid, aan deze drang naar overgave aan iets groters dan wijzelf – dictaturen, goeroes, massale bijeenkomsten, orgasmes, religieuze vervoerin­g, oceanische ervaringen, verge­telheid, drugs – appelleert “Een Cursus in Wonderen”. In deze Cursus wordt als totalitaire verleiding openlijk geëtaleerd datgene wat Nietzsche noemde de sprong van het denken in het geloven door een mensen­geest die het piekeren moe is en liever een gelukza­lige idioot dan een gekwelde denker.

Naar liefde, zegt de Cursus, kan een leergang niet reiken, want die is van God gegeven en kan niet door mensen geleerd worden. Maar er blijft een prachtcon­glomeraat van begerenswaardige gemoedstoestanden en karaktertrekken over waarheen de tekst zegt de toege­wijde leerling wél te kunnen leiden. En wie, daartoe uitgenodigd in hypnotisch-verleidelijke taal, zou niet totaal zonder angst of agressie willen zijn? Wie wil niet geheel vervuld zijn van vrede, begrip, vergeving, vertrouwen, eerlijkheid, tolerantie, vriendelijkheid, vreugd, vrijgevigheid, geduld en geloof?

Punt is evenwel dat het verlangen van de cursist naar deze attributen compromisloos moet zijn. Con­stant hamert de tekst erop dat de keuze voor de weg die naar dit geluk leidt, niet anders dan totaal en onvoorwaardelijk kan zijn. En dat kan alleen na geheel leeg maken van de eigen geest, na loslaten van alle vroegere opvattingen en na volledige overgave aan de Heilige Geest, zoals die spreekt in de Cursus en in de geest van de waarachtige gelovige. Die psychologische kaalslag en die poging een nieuwe mens van de grond af aan op te bouwen: waar hebben we dat eerder gezien?

De langdurigheid van mijn verslaving kan ook verklaard worden uit mijn behoefte op eigen kracht ervan te genezen. Want die behoefte weerhield mij op zoek te gaan naar kritische commentaren op de Cursus, via boek of internet. Pas toen dit artikel in essentie op papier stond, ben ik gaan lezen. En vond het al genoemde boek van D. Patrick Miller over de achtergrond van de Cursus. “The Complete Story of the Course”, is in Nederland verkrijgbaar, ook in vertaling (Ankh-Her­mes). Miller is zelf tot op zekere hoogte Course-adept, maar zijn boek is te kwalificeren als sophi­sticated journalism, al had het kritischer kunnen zijn. Miller citeert een zekere Dean Halverson, een Amerikaan en professionele bestrijder van al wat hij ziet als bedreiging van het bijbelse Christendom­:

“(…) de Jezus van de Cursus is niet de Jezus van de Bijbel, maar een engel des doods die zich heeft vermomd als een engel van leven en licht.” Halverson ziet in de Cursus “een uitgekiende satanische strate­gie van bedrog.”

Mijn idee! Letterlijk. Al is het misschien teveel eer: een list van de duivel zelf. Of te bijgelovig gedacht. Mogelijk. Maar Halverson ruikt iets. En hij is niet de enige. Ik beweer dat de tekst van deze Cursus een bepaalde kwaliteit heeft, die ontbreekt in alles wat ik aan New Age-lectuur heb gelezen, een kwaliteit die moeilijk definieerbaar blijkt, maar onmiskenbaar is. De tekst wekt emotie op: afkeer plus woede of verslaving plus enthousiasme. Dat boek doet wat met je. Het is een verbale drug. Iets maakt dat je er telkens naar grijpt.

Overigens: misschien is de veronderstelling dat via deze Cursus het kwaad een slimme truc uithaalt wel gevaarlijk. Omdat deze gedachte kan aanzetten tot een bepaald soort “theologische” speculaties rond Helen Shucman en rond de kruisiging annex de ontkenning ervan. Ook hier weer Geistesgeschichte. Dus dat moeten we verder maar laten rusten. Ja, ik heb het over de etniciteit van Shucman.

Dat laatste geldt niet voor het anti-intellectualisme van deze Cursus, hoewel ook dat past in die­zelfde te wantrouwen traditie. Op verschillende plaatsen in de tekst wordt geprobeerd het analyseren­de intellect zijn zelfvertrouwen te ontnemen:

“Jullie die spreken in duistere en misleidende symbolen begrijpen de taal niet die jullie hebben gemaakt. Ze heeft geen betekenis (…).”

“Ordenen is oordelen en indelen naar oordeel. Het zal je moeilijk toeschijnen te leren, dat je helemaal geen basis hebt om je gedachten te ordenen.”

“De spanning van constant oordelen is eigenlijk ondraaglijk. Het is raar dat een vermogen dat zo verzwakkend werkt, zo diep gekoesterd wordt (…). Ook zul je het oordelen met vrees bekijken, omdat je gelooft dat het op een dag tegen je gebruikt zal worden.”

Dit oordelen en analyseren wordt bovendien conse­quent in verband gebracht met liefdeloosheid, aanval en angst:

“Je hebt geen idee van de enorme bevrijding en diepe vrede die komen van het geheel zonder oordeel ontmoeten van jezelf en je broeders. (…) Wat zij betekenen gaat voor jou verloren juist omdat je hen oordeelt (…). Jij hebt geen oordeel nodig om je leven te organiseren, en je hebt het zeker niet nodig om jezelf te organiseren.”

“Het beeld van je broeder dat jij ziet, betekent niets. Er is niets om aan te vallen of te ontkennen, lief te hebben of te haten, macht te geven of als zwak te zien. (…) Het beeld van je broeder dat jij ziet is geheel afwezig en is nooit geweest. Laat, dan, de lege ruimte die het beeld bezet, erkend worden als leeg en de tijd besteed aan het zien ervan beschouwd worden als nutteloos besteed, een niet gebruikte tijd. (…) Want wat jij leeg laat, zal God vullen (…).”

“Ieder interpretatie die jij van een broeder zou maken is zinloos. Laat de Heilige Geest je broeder aan jou tonen, en jullie beiden leren dat je beiden slechts liefde en een verlangen naar liefde hebt. De geest van je broeder noch de jouwe bevat meer dan deze twee categorieën van denken.”

Het is mooi, het is verleidelijk. Een taxi-chauf­feur in een grote stad, een rechercheur van de afde­ling zware delicten en een psychiatrisch verpleegkun­dige zullen er desondanks niet gauw verslaafd aan raken. Maar relatief geïsoleerde intellectuelen, zij die leven in vriendelijkere enclaves van de samenle­ving, zij die iets beters zoeken dan de wereld van het dagelijkse nieuws, zij die in geestelijke krisis verkeren, zouden bij lezing van boeken als Een Cursus in Wonderen moeten zoeken naar wat tegengif. Als ze woonachtig zijn in Nederland bijvoorbeeld af en toe een avondje tv kijken. Naar SBS-6 bijvoorbeeld en daar dan de Jerry Springer-show zien of Ton van Rooyen volgen in zijn programma “Burenruzie”. Daar krijgt de spirituele mens een universum van bloed­dorst, haat, gekte en domheid in beeld dat zich onmogelijk laat wegdefiniëren.

Trouwens, ook de denkende mens die bereid is zich binnen de waan van de Cursus te bewegen, komt nog voor complexe theo­psychische vragen te staan. Een voorbeeld. Stel, u, als denker, hebt structureel ruzie met uw neurotische partner en u weet dat “(…) heling, dan, het corrigeren is van waarneming in uw broeder [=zuster] en in uzelf.” Dan is het de vraag hoever u mag gaan in het vaststellen van fouten bij uw moeilijke levensgezel, want oordelen is volgens de Cursus zeer onwenselijk. Correctie, zo weet u boven­dien, is van de Heilige Geest en niet van u. Dus hoe verloopt dan in de dagelijkse levenspraktijk die wederzijdse correctie? Het wordt nog complexer als u weet dat vergeving in de Cursus zo’n beetje het hoogste goed is, maar dat eveneens geldt: “(…) vergeving stelt niet eerst zonde vast en vergeeft daarna.” Aldus rijst de vraag: hoe corrigeren we elkaar zonder vaststellen van fouten? Verder is er dan nog het problematische on­derscheid tussen ener­zijds “waarneming” (perception), de kijk van de onverlichte mens op de werkelijkheid, die daarin dan ook fouten en kwaad waarneemt en anderzijds “kennis” (knowledge) de manier waarop de Heilige Geest de wereld beziet. Al ben je dan denker en dichter: ga d’r maar ’s aan staan!

Deze Cursus in Wonderen is verre van consistent. Het boek is wreed, quasi-simpel en totaal mesjogge, maar toch niet zonder verdienste, inzicht of wijs­heid. Want anderzijds kan men ook beweren dat Nietzs­che, met bijvoorbeeld Hegel en Marx, in een traditie staan van denken in tegenstellingen, waarin strijd als kern wordt gezien. Zonder deze denkers te diskwa­lificeren kan vastgesteld worden – en er is histori­sche literatuur genoeg die het aantoont – dat nazisme en communisme die strijdfilosie naar zijn praktische consequentie hebben gevoerd.

De Cursus werkt eveneens met antithesen, maar ziet vrede als de oplossing. Dat is op zich niet slecht. En de wereld zou inderdaad aan kwaliteit kunnen winnen, als de mensheid de psychologische inzichten die het boek onderwijst, zou kunnen en willen volgen. Dat is niet mogelijk, gegeven de condition humaine en de absurde absoluutheid waarmee de Cursus die inzich­ten formuleert. Gegeven de echte wereld, valt te vrezen dat slechts kwetsbare mensen, die toch al in geestelijke nood verkeren, door deze domme wreedheden en eenzijdige indoctrinatie nog verder in de put geholpen worden.

­Uit de literatuur rond dit boek, en ook via per­soonlijke contacten, heb ik begrepen dat mensen die aan dit boek verslaafd raakten, er inderdaad door­gaans kennis mee maakten in een persoonlijke crisis. Dat is niet vreemd, want zoals de gelovige weet: nood leert bidden. Of, zoals de rationalist zegt: nood genereert bijgeloof. De agnosticus weet het niet, en laat het in het midden.

Ook ik zelf kwam via een geestelijke krisis in contact met de Cursus. Die krisis lag ingebed in mijn persoonlijke relaties. Ook dat is gebruikelijk: relaties, zeggen kenners, zijn het belangrijkste middel waarmee de Cursus de onverlichten zoals ik transformeert. In mijn geval betrof het meerdere opeenvolgende relaties met getraumatiseerde vrouwen, die in hun jeugd incest dan wel emotionele wreedheid hadden ondergaan. Deze verhoudingen liepen telkens slecht af en twee ervan eindigden in depressie. Voor mij.

Depressie? Ach, u kent dat vast zelf óók wel: die maanden, soms jaren voortdurende geestestoestand waarin je elke seconde sterft zonder echt dood te gaan. Waarin je de hemel smeekt om die ene seconde van waanzin die je de kracht geeft voor de trein te springen. Waarin je op televisie terminale mensen in een Afrikaans AIDS-hospitaaltje ziet en hen oprecht benijdt. Maar waarom dan drie keer achter elkaar aangepapt met van die neurotische tantes? Die worden op je pad ge­stuurd, denkt de Cursus:

“Beproevingen zijn slechts lessen, die je niet in staat bent geweest om te leren, opnieuw aan je gepre­senteerd, zodat je, waar je een verkeerde keus maak­te, nu een betere kan doen (…).”

De diagnose “reactieve vitale depressie” werd bij mij in 1995 gesteld in het “Academisch Medisch Centrum” te Amsterdam. Daar, in de polikliniek psychiatrie, hangt aan een wand van de wachtkamer een ingelijste tekst van J. Bernlef, over de schilder­ Siet Zuyder­land die rond 1830 in Amerika het verloederende Coney Island in beeld heeft gebracht.­­ Naast Bernlef’s tekst hangen een paar schilderijen van Zuyderland. De tekst van Bernlef vertelt wat de schilder laat zien, en spreekt met name over de vele uithangborden van gebedsgenezers en andere wonder-doeners op het toen­malige Coney Island. Bernlef legt, net als de schil­der, impliciet het verband tussen armoede, sociale desintegratie, geestelijke nood en bijgeloof. Iemand heeft niet helemaal ondoordacht de wand van die wachtkamer versierd. Maar een mooi schilderij van een Jezus die wonderen aan het verrichten is, hebben ze daar toch niet durven ophangen. Bepaalde vormen van geloof durven zelfs psychiaters niet openlijk in twijfel te trekken.

Post Scriptum 23 februari 2016:

Mensen die “stemmen horen”. Waar hebben we dat méér gehoord? Ja, precies! Het allerergste geval van channeling is inderdaad dat van de “Profeet Mohammed”, iemand die zeer uiterst waarschijnlijk nooit heeft bestaan, maar in wiens wrede mythologie moslims hysterisch geloven. Ergste van alle erge channelings? Ja, want dit fictieve kanaalgebruik heeft geleid tot de gruwelijkste collectieve illusie uit de wereldgeschiedenis: de islam.

____________________