≈ Reacties uitgeschakeld voor Martin Kramer probeert vergeefs het belang van San Remo te relativeren
Martin Kramer, die ik wel eens ál te kritisch heb besproken, heeft opnieuw een artikel geschreven waarover ik een paar opmerkingen heb. In mijn opstel “Werk in uitvoering: een korte geschiedenis van Israël” is “San Remo” – (dat wil zeggen de mandaats-opdracht die de Engelsen in San Remo op 24 april 1920 kregen van de internationale gemeenschap) – een centraal element. En nu heeft Kramer zeer recent een essay gepubliceerd waarin hij de betekenis van “San Remo” wat mij betreft té sterk relativeert. Dus dat moeten we weer kritiseren. Maar eerst vatten we samen wat hij eigenlijk allemaal zegt.
Het betoog van Martin Kramer gaat aldus. Engeland wist in april 1920 in San Remo een mandaat te verkrijgen dat aan Engeland de mogelijkheid bood te heersen over Palestina en aldus de Arabieren en de Joden tegen elkaar uit te spelen. Dat deden de Engelsen door in de pre-ambule van het Verdrag van San Remo de tekst van de Balfour-declaratie leidend te maken, de tekst dus waarin aan de Joden een “nationaal tehuis” in Palestina werd beloofd en niet Palestina als nationaal tehuis. Dat wil zeggen: aan de Joden werd in de San Remo-mandaatstekst, ondanks aandringen van de Zionistische delegatie, geen staat beloofd, maar slechts de mogelijkheid zich te vestigen in een Palestina dat door de Engelsen bestuurd zou worden. Onder anderen Menachim Begin was ervan overtuigd dat reeds in de Balfour-declaratie zelf die bepaalde bewoordingen gebruikt waren met dat oogmerk. Wel werden de woorden van de Balfourdeclaratie, die een morele verplichting voor Engeland inhielden, door San Remo tot een internationale morele verplichting. Daar stond tegenover dat ook de Palestijnse Arabieren door San Remo meer rechten kregen, want in de woorden van de Balfour-Declaratie dat de Joodse immigratie de burgerlijke en religieuze rechten van de reeds in Palestina wonende Arabieren niet mocht aantasten – (“nothing shall be done which may prejudice the civil and religious rights of existing non-Jewish communities in Palestine”) – waren ook, aldus de Engelse delegatie, de politieke rechten van die Arabieren begrepen. De gespreksverslagen van de San-Remo-mandaats-onderhandelingen tussen de Franse en Engelse delegatie bevestigen dat. De Engelsen weigerden echter die politieke rechten expliciet in het mandaats-verdrag op te nemen en hielden vol dat wat hen betrof in het begrip “burgerlijke rechten” de Arabische politieke rechten waren inbegrepen. Zowel de Joden als de Arabieren kregen dus in de mandaatsopdracht van San Remo 1920 politieke rechten. Zowel de Engelse militaire bevelhebber in Palestina Louis Bols alsook Herbert Samuel, de Hoge Commissaris aldaar, maakten meteen in 1920 duidelijk dat de Joodse rechten zeker niet boven de rechten zouden gaan van de op dat moment negen maal grotere Arabische meerderheid. Sommige moderne Zionisten claimen dat, omdat het San Remo-mandaat spreekt van de mogelijkheid van “close settlement by Jews on the land“, Joden ook recht hebben op Samaria-Judea, omdat ook dát gebied viel onder het mandaat. Dit is een vreemd argument en oudere Zionisten hebben het nooit gebruikt omdat die wel beseften dat in San Remo de kans op een staat nu juist gemist was. De officiële verklaring van de stichting van Israël in mei 1948 leunde daarom niet op San Remo, dat vaag was over soevereiniteit, maar vooral op de verklaring van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1947 die duidelijk sprak van een staat.
Tot zover mijn parafrase van Kramer.
Het betoog van Kramer wil dus de betekenis van San Remo voor het Joodse woon-recht in Samaria-Judea verzwakken. De cruciale alinea’s in de tekst van Kramer luiden aldus: “And that brings us to an irony and a curious turn in the spiral: today, some of Begin’s heirs, including some quoted at the beginning of this essay, claim that actually the mandate expanded Israel’s future rights, including even its right to Judea and Samaria. How so? The argument, pioneered by Howard Grief, goes like this: the mandate enjoined Britain to “encourage . . . close settlement by Jews on the land,” and Britain had a mandate for all of Palestine. So Jewish settlement anywhere in the land cannot be illegal. Moreover, although in 1947 the UN General Assembly passed a partition resolution calling for a Jewish and an Arab state, it wasn’t ever adopted by the Security Council but remained a mere recommendation. Thus, in the absence of a Palestinian Arab state, Israel stands as the sole successor state to the League of Nations mandate, and application of Israeli sovereignty to any territory of the mandate cannot be challenged on legal grounds. (The legal principle invoked here is known as uti possidetis juris, “as you possess under law.”) It’s an arcane argument. But whatever its legal merits, it’s no surprise that Zionists never advanced it during most of the century since San Remo.” [mijn vet]
Ik hoor, zoals gezegd, bij degenen die de betekenis van San Remo cruciaal achten en dat blijft zo, óók na lezing van Kramers essay. Laten we zeggen dat ik bij de “San Remo celebrants” hoor.
En nu zal ik Kramers betoog kritiseren.
1) Prima dat Kramer aantoont dat de San Remo-mandaatstekst bedoelde om de Palestijnse Arabieren politieke rechten te geven. Zelfs als dat betekent: rechten op een staat. Die rechten hebben de Joden in Israël en de internationale gemeenschap immers nooit aan de Palestijnse Arabieren willen ontzeggen. Om te beginnen kan je volhouden dat Jordanië die Arabisch-Palestijnse staat is, want al in juli 1922 gaven de Engelsen 70 % van het mandaatgebied aan de Arabieren en dat ís het huidige Jordanië. De Palestijnse Arabieren kregen nóg een tweede staat aangeboden, namelijk zowel in het Peel-plan van 1937 alsook in de resolutie van de VN van november 1947. Ze weigerden echter en antwoordden met terreur en oorlog. Wat betreft burgerlijke politieke rechten: Ben Goerion bleef hen die rechten zelfs nog beloven in het heetst van de oorlog, in april 1948. Het antwoord van de Palestijnse Arabieren was massale vlucht. Conclusie: de Joodse rechten vastgelegd in San Remo werden in alle decennia na 1920 alleen maar versterkt en wel door het oorlogsrecht en het recht zich te weren tegen terreur.
2) De Joden hadden en hebben het recht zich te vestigen in Samaria-Judea (“de Westbank”) krachtens de mandaatstekst: “encourage . . . close settlement by Jews on the land”. En bij “the land” hoorde inderdaad Samaria-Judea. Maar vervolgens doet Kramer net of alle “San Remo celebrants” daaraan de conclusie vastknopen dat de Joden exclusieve staatsrechten kunnen laten gelden in Samaria-Judea alléén op grond van San Remo. Maar dat zeg ik in elk geval niet.Ik zeg dat het recht van vestiging van Joden in Samaria-Judea door San Remo internationaal-rechtelijk werd gelegitimeerd en dat vervolgens het oorlogsrecht (1936 -1938, 1948, 1967, 1973) dat recht versterkte tot het recht het hele gebied te annexeren. En als we niet in internationaal-rechtelijke, maar in gewone morele termen spreken, dan kunnen we zeggen dat 100 jaar rejectionisme, sabotage, parasitisme en terreur van de Palmaffia’s die annexatie-stap anno 2020 zou rechtvaardigen.
3) En dan die woorden: “It’s an arcane argument. But whatever its legal merits ( . . .)“. Het woord “arcane” betekent: duister, mysterieus, ráár. Jaja: whatever! Maar die “legal merits” van de claim van Israël op Samaria-Judea zijn natuurlijk groot en onomstotelijk: zie hier vlak boven. Voorts is het helemaal niet nodig om de 1947-resolutie van de VN erbij te halen, en ook nog te vermelden dat die niet bindend was, want geen Veilgheidsraad-resolutie. Het punt is namelijk dat de VN helemaal geen internationaal recht schept. Het enige internationale recht dat werkelijk rechtsgeldig is, staat in verdragen die staten onderling overeen komen. Voorts: het blote feit dat een resolutie wél door de Veiligheidsraad is aangenomen, heeft moreel natuurlijk geen enkele betekenis. Het is een politiek lichaam waarin het om macht gaat en dat sancties kan opleggen.
Al met al zie ik geen reden om wijzigingen aan te brengen in mijn Israël-opstel op grond van dit essay van Martin Kramer.
UPDATE 17 februari 2021:
Eugene Kontorovich heeft het betoog van Kramer inmiddels ook gekritiseerd. Zijn artikel van 15 februari 2021 in “Mosaic” heeft tot titel “The San Remo Treaty Sits at the Foundation of Israel’s Legitimacy in International Law”. Kontorovich wijst erop dat de de naties van de wereld hadden afgesproken dat de Volkenbond de macht kreeg nieuwe staten te creëren in die gebieden die door nazi-Duitsland en het Ottomaanse Rijk beheerst waren geweest en ook de grenzen ervan te bepalen. En dat deed de Volkenbond in San Remo: Libanon, Syrië, Irak en Jordanië zijn voorbeelden. Het karakter van de nieuwe staat “Palestina” bleef onduidelijk: wat alleen vast stond was dat de Joden er een tehuis zouden vinden en de Palestijnse Arabieren hun rechten zouden behouden.
Omdat in Palestina een oorlogssituatie was ontstaan tussen Joden en Palestijnse Arabieren, stelde de VN in 1947 per resolutie 181 een deling van Palestina voor: een staat voor elke partij. Maar die resolutie had en heeft geen enkele internationaalrechtelijke betekenis, want het charter van de VN geeft geen recht op het scheppen van staten en de vaststelling van de grenzen ervan. Als de Joden en de Palestijnse Arabieren ingestemd zouden hebben met resolutie 181, zou het een andere verhaal zijn geworden, maar de Palestijnse Arabieren weigerden.
In Palestina werden nu de gebeurtenissen “op de grond” bepalend. Nooit in de geschiedenis heeft een staat de goedkeuring van andere staten nodig gehad om zich internationaal-rechtelijk legitiem te vestigen. Als een natie een grondgebied claimt, een staat uitroept en die staat en dat grondgebied weet te verdedigen, dan is die staat internationaal-rechtelijk legitiem. Israël bleek daartoe in staat en werd dus een staat. Meer is het niet. Dat de Volkenbond gedurende een unieke periode in de geschiedenis óók het recht had staten te scheppen doet daaraan niks af.
De Balfour-declaratie (1917) heeft op zich geen rechtskracht, maar kreeg die pas door San Remo en de Volkenbond. San Remo schiep aldus de voorwaarden voor het ontstaan van Israël, maar Israël heeft zichzelf op eigen kracht geschapen. Dus ondanks dat San Remo voorwaarde was voor Israëls ontstaan, is Israël totaal niet afhankelijk van goedkeuring van de internationale gemeenschap om te mogen bestaan.
En dan is er nog de kwestie van de grenzen van Israël. Hoort Samaria-Judea (“de Westbank”) erbij? Ja, zegt Kontorovich want als een nieuw staat zich vestigt dan erft die staat automatisch de grenzen van de vorige machthebber. En dat was Mandaat-Engeland en volgens het Mandaat hoorde Samaria-Judea bij het gebied waar de Joden zich mochten vestigen. Als Israël alsnog succesvol dat gebied weet te claimen en verdedigen heeft Israël daartoe het volste internationale recht.
Het erven van de grenzen door een nieuwe machthebber adstrueert Kontorovich als volgt:
“Volgens het internationaal recht erft een nieuw land automatisch de grenzen van de laatste bestuurseenheid op het hoogste niveau van dat grondgebied. Zo hebben nieuwe onafhankelijke post-Sovjetstaten de precieze grenzen van de voorgaande Socialistische Sovjetrepublieken. Staten die voortkwamen uit mandaten van de Volkenbond erven de grenzen van de Mandaats-entiteit, zelfs als het resultaat rechtvaardige aanspraken op zelfbeschikking schaadt, zoals van de Koerden in Irak. Als New Hampshire zich morgen zou afscheiden van de Verenigde Staten, zouden de grenzen die van de huidige staat zijn.” ____________________
≈ Reacties uitgeschakeld voor Ari Shavit, Martin Kramer, Efraim Karsh, Benny Morris en . . . . . Lydda, Lydda, Lydda !!!
Een inscriptie op de gevel van de Dahmash Moskee, ook wel genoemd “Kleine Moskee”, in Lydda. In het Arabisch staat er: “De moskee werd gesloten als gevolg van de monsterlijke massamoord gepleegd door de bezettingsmacht in 1948 en werd in 1996 gedeeltelijk heropend.” (Foto Martin Kramer)
Eerst een paar inleidende woorden. Er zijn nu een paar maanden verstreken sinds in de zomer van 2014 Ari Shavit zijn New York Times best-sellende Judas-kus aan Israël in de vorm van een cultuur-verraders-boek in een waarachtig links-narcistische zelfmanifestatie-triomftocht langs alle “literaire” hotspots in Amerika en Europa . . . . . eh . . . . . . . verkocht. Mega-winst maken op een Judaskus! Oei! Ben ik nou zelf antisemitisch aan het worden? Enfin. Ik heb van dat verschríkkelijke boek alle 17 hoofdstukken één voor één geanalyseerd, steeds onder de titel “Het Stockholm-dualisme van Ari Shavit” met het betreffende hoofdstuk-nummer er achter. Wie naar analyse nummer 17 gaat, vindt onderaan de links naar de analyses van alle 16 andere hoofdstukken.
Er is echter één analyse van één hoofdstuk, namelijk Hoofdstuk 5, waarmee ik niet tevreden ben, omdat ik een weledelzeergeleerde discussie over dat hoofdstuk niet kón verwerken, want mijn analyse is van 7 Juni 2014 en die weledelzeergeleerde discussie begon pas te verschijnen op 1 Juli 2014 op het online forum “Mosaic”. Aan die discussie namen deel: Martin Kramer, Efraim Karsh en Benny Morris. Dat hoofdstuk in Shavits boek is getiteld “LYDDA – 1948” en in dat hoofdstuk wordt krachtig gesuggereerd dat “het Zionisme” een inherent kwaadaardige ideologie is, die in 1948 planmatig aan het massamoorden sloeg teneinde lekker etnisch te kunnen zuiveren.
Maakt niet uit dat Shavit later, toen hij merkte wat hij had aangericht, begon terug te krabbelen en aan damage control ging doen. En het allertekenendste: Shavit heeft niet geantwoord, zich niet in de discussie gemengd, terwijl hier toch NAMEN aan het woord waren die SNOEIHARDE EN ONDERBOUWDE KRITIEK leverden op Shavits cultuurverraad. Maar geen kikje van de grote moraal-romancier . . . . . . . . . . . . . . .
Het onderschrift bij de foto hierboven vat het probleem samen: de leugen-propaganda van de Palmaffia’s die, geholpen door de mediabeheersende “linksen” in het Westen, de Jodenhaat bevordert en de islam in de kaart speelt:
“Monsterlijke massamoord gepleegd door de bezettingsmacht!!!”
“( . . .) ik kan geen absoluut zeker verhaal construeren van de gebeurtenissen in Lydda op 12 juli 1948. Er zijn te veel hiaten en tegenstrijdigheden in de verhalen. Maar met een beetje graven, kon ik gemakkelijk twijfel zaaien over Shavits caricaturale dramatisering ( . . .).”
Kramer legt uit dat het van groot belang is dat de laster van Shavit aan de kaak gesteld wordt. Die laster luidt: “Het Zionisme pleegt een massamoord in de stad Lydda.”Erger nog: Shavit beweert samen met de islamitisch-Arabisch-“Palestijnse” propaganda dat “het Zionisme” inherent kwaadaardig was en planmatig massamoorden pleegde ter voorbereiding van verdrijving en ethnische zuivering.
Kramer wijst op de toeristische mogelijkheid een “Nakba-trip” te maken in Lydda, waarbij een Arabische gids je inderdaad zal vertellen dat massamoord en verdrijving deel waren van een “systematische politiek” van “het Zionisme”. Kramer citeert een “Palestijnse professor”:
“Er zat een brein achter de bloedbaden, noem het een masterplan, noem het een schema, want er is een patroon in deze moorden en een logica. Na het werken in verschillende archieven, is mijn beeld dat Palestina in 1948 het toneel was Israëlische massamoorden, een doorlopende show van afgeslachte Palestijnen, van moord en vernietiging en van psychologische oorlogsvoering.”
Lydda (= Lod) ligt ruim binnen de grenzen van het huidige Israël. Nou ja: voor zover er binnen het huidige Israël iets “ruim” kan zijn.
Ari Shavits beschuldiging aan het adres van “het Zionisme” luidt voluit:“In 30 minutes, at high noon, more than 200 civilians are killed. Zionism carries out a massacre in the city of Lydda.” Dat was 12 july 1948 middenin Israëls onfhankelijkheidsoorlog in een Lydda dat vol Arabische guerilla-strijders en sluipschutters zat.
Shavit zegt zijn verhaal te baseren op interviews uit de vroege jaren 1990. Shavit sprak toen, zo’n twintig jaar vóór het uitkomen van zijn boek, met Shmarya Gutman, de militaire goeverneur van Lydda die na de veldslag het vertrek van de Arabische inwoners regelde en met Mula Cohen de commandant van de Yiftah brigade die de opstand in Lydda bedwong en met iemand die Shavit aanduidt met zijn bijnaam “Bulldozer,” de man die met een PIAT (Projector Infantry Anti Tank) een anti-tank-granaat door de deur van “de kleine moskee” van Lydda schoot en waardoor in één klap 70 mensen zouden zijn gedood.
Shavit , in een poging achteraf de schade te beperken en zijn landverraad te bagatelliseren, heeft gezegd:
“Ik heb werkelijk bezwaar tegen mensen die Lydda eruit pikken en de rest van het boek negeren”.
Waarop Kramer antwoordt dat dit verwijt dan het beste gericht kan worden aan de New Yorker, waarin met Shavits instemming precies het hoofdstuk over Lydda voor een voorpublicatie werd uitgekozen. Kramer beschrijft de verdere damage-control die Shavit achteraf heeft geprobeerd:
“In interviews en op presenties gedurende de laatste maanden, is hij verder gegaan, erop hamerend dat Israëls daden gezien moeten worden in de context van een brute oorlog in een bruut decennium; dat de Arabieren de Joden slechter behandeld zouden hebben; en dat de Westerse democratieën hun ‘Anderen’ slechter behandeld hebben, van de Amerikaanse inboorlingen tot de Australische Aboriginals, dus wie zijn zij om over strikte moraal te preken tegen Israël?”
De hoofdvraag blijft natuurlijk, zegt Kramer: is er door het Zionisme een bewuste massamoord gepleegd in Lydda, zoals Shavit beweert en welke bewering door alle vooraanstaande critici voor zoete koek is geslikt? Kramers wantrouwen, meldt hij, werd door een aantal factoren gevoed. Ten eerste. Shavits verslag van “Lydda” past al te mooi in diens bredere stelling, namelijk dat “het Zionisme” voorgeprogrammeerd was “om het land te ontdoen van zijn Arabieren” en dat daarom de Zionistische soldaten “lichtzinnige moordenaars van onschuldigen werden, aldus de taak van de verdrijving vergemakkelijkend”. Ten tweede. Het zou niet de eerste keer zijn dat Israëlische soldaten beschuldigd worden van lichtzinnig moorden, terwijl ze alleen maar doen wat alle soldaten doen in een oorlog: terugschieten wanneer er op jou geschoten wordt.
Ik weet natuurlijk niet, zegt Kramer, hoe eerlijk Shavit gebruik maakt van de interviews uit de jaren 1990 waarop hij zijn verhaal baseert. Maar Kramer ontdekte dat de door Shavit geïnterviewden, namelijk Shmarya Gutman, Mula Cohen, “Bulldozer” en nog anderen die in Lydda vochten, later óók geïnterviewd waren door anderen en nog wel op film en nog wel ter plekke in Lydda. De omgerijmdheden die ik vond, zegt Kramer, tussen het verhaal van Shavit en die interviews vormden een patroon.
De strijd rond Lydda vond plaats van 11 tot 13 juli 1948. Op dat ogenblik namen de reguliere Arabische legers al twee maanden deel aan de oorlog. Vooral het Transjordaanse Arabische Legioen was actief op de weg tussen Tel Aviv en Jeruzalem waaraan Lydda lag. De Israëlische troepen, geregelde en ongeregelde, namen deel aan wat wel wordt genoemd “de oorlog van de wegen” (“war of he roads”) of ook wel genoemd operatie “larlar”- (een acroniem voor de steden Lydda, Ramleh, Latrun, Ramallah) – die was bedoeld om een corridor te openen naar het hongerende en belegerde Jeruzalem.
De Arabische stad Lydda telde op dat ogenblik ongeveer 40.000 bewoners, de helft waarvan vluchtelingen uit Jaffa en omgeving. Er waren ongeveer 125 Transjordaanse soldaten in de stad gesteund door een veel groter aantal Arabische “ongeregelden”die zich al maandenlang hadden voorbereid op een komende strijd met de Israëli’s. Op 11 juli deed Moshe Dayan met een kleine troepenmacht een kortdurende inval aan de randen van zowel Ramleh als Lydda. Diezelfde avond trok de Yiftah brigade met 300 man Lydda binnen, nam de Grote Moskee en de kathedraal van Sin Joris (Saint George) in. Een groot aantal Arabische mannen werd daar gevangen gezet. Maar het grootste deel van de stad bleef nog onder Arabische controle. Met name het politiebureau was een Arabisch bastion.
De volgende middag 12 juli rond twaalven verschenen er plotseling twee of drie Transjordaanse pantserwagens al schietende aan de rand van de stad. Dat veroorzaakte een eruptie van geweld van de kant van Arabieren in Lydda: er waren sluipschutters actief en er werden granaten vanaf daken geworpen. Dat gebeurde ook vanaf het dak van de zogenaamde “Kleine Moskee”, de Dahmash Moskee (niet de grote met de gevangen mannen). De Israëli’s vreesden een gecoördineerde aanval door de Arabische soldaten van het Transjordaanse Legioen en de Arabische “ongeregelden” in de stad. De Israëlische commandanten bevalen de Israëlische eenheden “zwaar vuur” (“withering fire”) af te geven. De Grote Moskee met de gevangen mannen bleef onbeschadigd, maar de Israëliërs doorboorden de Kleine Moskee (Dahmash Moskee) met een anti-tank raket afgeschoten vanaf de schouder met een PIAT.
Na een half uur was de strijd gestreden. De Arabische soldaten en “ongeregelden” ontruimden zonder verdere strijd het politiebureau. Op 13 juli, de volgende dag, kreeg de hele burgerbevolking van Lydda orders de stad te verlaten. Reden: de bevolking had zich overgegeven en had de verzekering gekregen dat ze mochten blijven in hun stad, maar toen besloten de leiders in de stad opnieuw te gaan vechten. En nu werd dus de hele bevolking op weg naar Jordanië gestuurd. Op die manier hadden de Israëli’s bij de voortgaande strijd om de weg naar Jeruzalem, dat belegerd en uitgehongerd werd door het Jordaanse Legioen, geen vijandige stadsbevolking meer in hun rug.
De bewuste massamoord die zo helemaal bij het karakter van het Zionisme paste, zou volgens Shavit hebben plaats gevonden rond 12 uur van de 12e juli 1948 bij de Kleine Moskee, de zogenaamde Dahmash moskee.
Shavit, meent Kramer, vertelt nogal rommelig en gevoelvol en dus citeert Kramer de relevante passages bij Shavit en legt dan de vinger op de kern van wat die passages suggereren of beweren. Hij noemt dat een “take away point”, dus de kern van wat een lezer “meeneemt”. Die kern toetst Kramer dan aan wat de “spelers” in het verhaal elders in interviews hebben gezegd. Ik zal de punten kort samenvatten en dat zijn er minder dan Kramer opsomt omdat ik zaken bij elkaar voeg.
1) Shavit beweert dat de Lydda al op de avond van de 11e juli geheel in handen was van de Israëli’s en dat er niet alleen in de Grote Moskee maar ook in de Kleine Moskee (Dahmash Moskee) gevangenen werden vastgehouden. Maar dat is simpelweg niet waar: de Kleine of Dahmash Moskee viel buiten het gebied dat door de Israëli’s werd gecontroleerd, er werden geen gevangenen gehouden in de Kleine Moskee en de Israëli’s wisten gewoon niet wie of wat zich in de Kleine Moskee bevond of wat voor wapens eventueel in die Dahmash Moskee aanwezige mensen mogelijk hadden. Bovendien werd er vanaf een hoog punt van de Kleine Moskee een handgranaat gegooid naar de Israëliërs, waarbij volgens de PIAT-schutter een soldaat een hand verloor en waarbij volgens bevelhebber Gutman zelfs twee Israëli’s gedood werden.
2) Shavit wekt de indruk niet alleen dat de stad op 11 juli al in handen was van de Israëli’s, maar ook wekt hij de indruk dat de Israëli’s heel goed wisten dat ze geen gevaar te duchten hadden van het Transjordaanse Legioen, terwijl toch soldaten daarvan in het hooggelegen politiebureau zaten, niet een gewoon “bureau, maar een door de Engelsen gebouwd zogenaamd “Tegart Fort”: ziehier een afbeelding. Shavit verzwijgt niet alleen het karakter maar het hele bestaan van dat politiebureau. Vandaar uit bestreken de Arabieren een groot deel van de stad, die ze ook op die middag rond twaalven van 12 juli nog aan het beschieten waren. Tijdens zo’n schietpartij vanuit dat Tegart Fort kwamen de al genoemde Jordaanse pantserwagens eveneens al schietend aanrijden. Tegelijk openden in de hele stad plotseling “ongeregelden” het vuur en gooiden handgranaten. De Jordaanse soldaten gaven het politie-fort uiteindelijk op vanwege waarschijnlijk munitiegebrek en het hevige vuur dat de Israëli’s erop loslieten, maar dat merkten de Israëlische commandanten pas op 13 juli.
3) Shavit introduceert “Bulldozer” (echte naam: Shmuel Ben-David) als iemand die “getraumatiseerd” was en die “plezier in doden” had. Shavit wekt de indruk dat er op de kleine moskee met de PIAT geschoten werd in een soort van wraakzuchtige bloedroes zonder dat er daartoe een commando gegeven was door een van de bevelhebbers. Maar bevelhebber Gutman heeft wel degelijk op film verteld dat hij, nadat er waren twee Israëli’s gedood waren door een handgranaat gegooid vanaf de Kleine Moskee, de Dahmash Moskee tot legitiem militair doel had verklaard. Shavit wekt voorts de indruk dat “Bulldozer” helemaal niet zeker wist dat de handgranaat was gegooid vanaf de Kleine Moskee. Dat de aanblik van een medestrijder wiens hand werd afgerukt door de granaat, “Bulldozer” provoceerde om op eigen initiatief de PIAT door de deur van de moskee af te vuren. Dat “Bulldozer” expres de mensen wilde vermoorden die in de kleine moskee waren: “Hij mikt niet op de minaret waar vanaf de granaten klaarblijkelijk zijn afgeworpen, maar op de moskeemuur waarachter hij stemmen van mensen hoort. Hij vuurt zijn PIAT af op de moskee, van zes meter afstand, en hij doodt er zeventig.” Maar de bevelvoerende officier heeft in het al genoemde gefilmde interview,samen met “Bulldozer”en staande op de plek zelf, verklaard dat hij wél het bevel heeft gegeven de deur met de PIAT te doorboren. Ook “Bulldozer” zelf heeft verklaard dat hij uitdrukkelijk bevel had gekregen zich naar de Kleine Moskee te begeven met de PIAT. De commandanten ter plekke namen terecht aan dat de granaat waarschijnlijk was gegooid vanuit de moskee, want niemand zou zo gek zijn geweest dat te doen vanaf de minaret. Het getal van zeventig slachtoffers is uit de lucht gegrepen, zegt Kramer. Het komt waarschijnlijk van een Arabische dorpsoudste die door Shavit werd geïnterviewd voor een artikel uit 2002 en die meldde dat dit getal “genoemd werd”. In Joodse bronnen worden 30 slachtoffers genoemd en in Arabische verhalen soms wel honderden. Waarom Shavit het getal 70 kiest, zegt Kramer, is onduidelijk.
4) Als “Bulldozer” de PIAT vanaf de schouder afvuurt raakt hij door de kleine ruimte in de steeg waarin dat moet gebeuren door de terugslag van het wapen zwaar gewond.
Shavit schrijft:
“En wanneer de piat-operator zelf gewond raakt, wordt de wraaklust alleen maar groter. Sommige soldaten van het 3e regiment doorzeven de gewonden in de moskee met geweerkogels.”
Shavit zegt dat “Bulldozer” hem heeft verteld dat zijn kameraden hem op zijn ziekbed het volgende zeiden: “Ze zeiden ook dat ze toen ze hem bloedend hadden zien liggen, woedend de kleine moskee waren ingerend en de overlevenden hadden doorzeefd met kogels uit automatische wapens.”
Shavit, zegt Kramer, heeft blijkbaar niet rechtstreeks gesproken met iemand die werkelijk die Kleine Moskee is binnengegaan nadat de PIAT was afgevuurd. Maar er zijn wel degelijk drie van dergelijke getuigenissen vastgelegd. Daaruit blijkt dat het standaard-procedure was om vurend en granaten werpend zo’n gebouw binnen te gaan omdat je niet weet of er vijanden met wapens op je zitten te wachten. Maar in die getuigenissen blijkt niets van bloeddorst, integendeel. De getuigen zijn geschokt door wat ze aantreffen. Er werden inderdaad wapens gevonden. De getuigen spraken verwondering uit over de mate van destructie die de PIAT had aangericht en vroegen zich af of er misschien een stapel granaten in de moskee had gelegen die geraakt was.
5) Wat gebeurde er nadat het drama in de kleine moskee zich had voltrokken? Shavit schrijft:
“Anderen gooien granaten naburige huizen in. Weer anderen installeren machinegeweren in de straten en schieten op alles wat beweegt ( . . .) Na een half uur van wraak, zijn er tientallen lijken in de straten, 70 lijken in de moskee ( . . .) In 30 minuten, om 12 uur ‘s middags, zijn er meer dan 200 burgers gedood. ( . . .) Het Zionisme richt een bloedbad aan in de stad Lydda.”
Shavit baseert dat aantal van 200 Arabische burgerdoden op Benny Morris, voor wie dit onbevestigde getal aanleiding is om de indruk te wekken dat het hier een massamoord betrof. Morris redeneert: als je kijkt naar de zeer weinige Israëli’s die gedood werden, kan men moeilijk spreken van een “slag” of “gevecht”. Maar Shavit verzwijgt dat er een controverse is onder historici over dit aantal én over de claim dat dit burgerdoden zou betreffen. Hij doet net of dit aantal een uitgemaakte zaak is en misleidt zo zijn internationale lezers. Shavit wekt voorts de indruk dat de Israëli’s – “het Zionisme” – in een ongecontroleerde orgie van geweld zijn uitgebarsten. Dat is niet zo: de Israëli’s handelden gedisciplineerd en onder orders omdat ze van alle kanten onder sluipschuttervuur werden genomen..
6) Shavit schrijft:
“Er komt nieuws van wat er is gebeurd in de kleine moskee. De militaire gouverneur geeft zijn mannen opdracht om de doden te begraven en zich te ontdoen van de belastende bewijzen. ( . . .) ‘s Avonds, toen ze bevel kregen de kleine moskee schoon te maken en de 70 lijken naar buiten te dragen en te begraven, grepen ze acht andere Arabieren om het graafwerk op de begraafplaats te doen en nadien schoten ze hen ook dood en begroeven de acht met de andere 70.”
Shavit, meent Kramer, probeert hier de indruk te wekken dat de Israëli’s – “het Zionisme” – net zo erg waren als de nazi’s tijdens de Holocaust én dat ze hun nazi-achtige misdaad zo snel mogelijk wilden verbergen. Maar de snelheid waarmee de doden begraven werden, had waarschijnlijk alles te maken met de “verschroeiende hitte” waarvan Shavit zelf ook rept. Voorts bestaat er eeninterviewuit 2003 met een van die zogenaamd vermoorde doodgravers, Fayeq Abu Mana (“Abu Wadi”), die in 1948 twintig jaar oud was. Hij vertelt samen met zijn broer en neef in een ploeg van tien man het doodgravers-werk te hebben gedaan. Er bestaat een foto van hem waarop hij het massagraf aanwijst op de begraafplaats van Lydda. Zijn vrouw heeft verklaarddat alle doodgravers gevangen zijn genomen nadat ze hun werk hadden gedaan.
Ik vind het merkwaardig dat Kramer weinig ophef maakt over dit laatste essentiële punt: het vermoorden van de doodgravers is een fabel en daarvoor bestaat hard bewijs!Ik althans was het meest geschokt door dát detail, waarin inderdaad een nazi-achtige mentaliteit zou blijken, al zou het ook dan alleen voor dat incident hebben gegolden en die beperkte groep Joodse daders.
Ik vat nog eens samen:
Anders dan Shavit beweert zaten er géén gevangenen in de Kleine Moskee of Dahmash Moskee, die dan bewust door de Israëli’s zouden kunnen zijn vermoord.
Anders dan Shavit beweert wisten de Israëli’s helemaal niet wie of wat er in de Kleine Moskee zat.
Anders dan Shavit beweert en impliceert werden rond 12 uur ’s middags van de 12e juli de Israëli’s in de hele stad door sluipschutters onder vuur genomen en werd met name vanaf het hooggelegen en bunkerachtige politiebureau door de Arabieren geschoten.
Anders dan Shavit beweert wisten de sowieso in de minderheid zijnde Israëli’s niet óf en met hoe velen het Jordaanse Legioen zich in de strijd zou mengen.
Anders dan Shavit beweert werd er niet vanaf de minaret van de Kleine of Dahmash Moskee een handgranaat gegooid, maar vanuit de moskee zelf en dus was het geen bewuste daad van de Israëli’s om uit wraakzucht, zoals Shavit suggereert, de hele deur van de moskee eruit te blazen.
De uit de moskee gegooide handgranaat rukte óf alleen een hand af van een Israëlische soldaat dan wel werden óók nog twee Israëlische soldaten gedood.
Anders dan Shavit beweert is er geen sprake van een op eigen houtje en vanuit woede handelende “Bulldozer”, maar handelde hij op bevel van officieren die niet méér wisten dan dat er vanuit de moskee een handgranaat gegooid was en verder niet konden weten wie of wat zich verder in die moskee bevond.
Anders dan Shavit beweert, staat het allerminst vast dat de kameraden van “Bulldozer” ziende dat hij zwaar gewond was door de terugslag van de PIAT, de moskee zijn in gestormd en uit wraak een bloedbad hebben aangericht onder de aanwezigen. Want het was standaard-procedure om schietend een gebouw binnen te gaan als men niet kon verifiëren wat zich binnen bevond en kon vermoeden dat men er door gewapende tegenstanders werd opgewacht. Andere getuigenissen dan waarop Shavit zich baseert, spreken van Israëlische soldaten die geschokt zijn door wat ze in de Kleine Moskee aantreffen.
Shavit neemt op onduidelijke gronden aan dat er 70 doden in de moskee geteld werden, maar het kunnen er evengoed slechts 30 geweest zijn.
Shavit verzwijgt de mogelijkheid dat het effect van de PIAT versterkt kan zijn geweest door een stapel handgranaten in de moskee.
Shavit neemt van Benny Morris het onder historici omstreden en onbevestigdeaantal van 200 Arabische burger–doden over, vergelijkt dat met het aantal Israëlische doden, stelt dat hier dús géén sprake van een veldslag tussen gelijkwaardige tegenstanders was en concludeert vervolgens dat het een massamoord moet zijn geweest.
Shavit beweert dat de 70 lijken uit de Dahmash Moskee door 8 Arabieren onder dwang ’s nachts zijn begraven als cover up, maar in werkelijkheid was dat vanwege de hitte.
Shavit beweert dat die 8 Arabieren door de Israëli’s in het kader van de cover up óók zijn vermoord, maar hoe kan het dan dat een van die Arabische doodgravers tientallen jaren later nog is geïnterviewd en zich ook niks herinnert van kameraden die vermoord zouden zijn, terwijl zijn vrouw later nog verteld heeft dat er geen 8 maar 10 doodgravers waren die allen in leven zijn gelaten?
Kortom: Shavit wekt de indruk dat “het Zionisme” hier in een ongecontroleerde orgie van geweld uitbarstte. Dat is niet zo. De Israëli’s handelden gedisciplineerd en onder orders omdat ze van alle kanten onder sluipschuttervuur werden genomen. En het verhaal van de cover up van de “misdaad” van de Dahmash Moskee en het vermoorden van de Arabische doodgravers achteraf is een fabeltje.
Zoals gezegd: Kramer is naar mijn oordeel te bescheiden over het resultaat van zijn analyse van Shavits relaas en claimt alleen maar gerede twijfel te hebben gezaaid aan Shavits versie. Ik vind het redelijk vernietigend.
Kramer, zijn oordeel samenvattend:
“Dat is niet het verhaal van een wraakzuchtige ‘bloedbad’ gepleegd door ‘het zionisme’, maar van collateral damage in een stad die veranderd was in een slagveld. Dit is Lydda niet als een ‘zwarte doos’, maar als een grijze zone – een vertrouwd gebied, omdat vele honderden Israëlische militaire operaties in bewoonde gebieden in die categorie zijn gevallen. ( . . .) Maar nergens geeft Shavit zijn lezers een aanwijzing dat er iets in zijn dramatische verhaal van Lydda wordt betwist.”
Kramer geeft aan dat Shavit in zijn “opmerkingen aangaande de bronnen” juist de indruk wekt dat zijn versie van de gebeurtenissen in Lydda snoeiharde wetenschap betreft:
“Ik las honderden boeken en duizenden documenten ( . . .). Om ervoor te zorgen dat alle details correct zijn, werden mondelinge verhalen gecontroleerd en dubbel gecontroleerd tegen de achtergrond van de geschreven geschiedenis van Israël. Het spannende proces van interviewen van belangrijke personen werd verweven met een zorgvuldig proces van gegevens verzamelen feiten controleren.”
Kramer geeft óók aan dat Shavit zich in diezelfde “opmerkingen aangaande de bronnen” op een nogal idiote manier tegenspreekt. Want hij zegt daar óók: “( . . . het is geen academisch geschiedwerk, maar eerder een persoonlijke reis ( . . .).” Dat is dwaas, zegt Kramer, want niemand kan een persoonlijke reis naar een dag in 1948 boeken. Simom Schama, een van de vele “grandees” en “luminaries” van de Engelstalige geschiedschrijving, krijgt in dit kader ook een veeg uit de pan. Schama, zegt Kramer, meent dat Shavits boek tegelijk “zonder het geringste spoor van fictie is” en toch een daad is van “herbelevende verbeeldingskracht” (“imaginative re-enactment”) is. (Ja, zo ken ik zelf Schama in het algemeen ook wel: hartstochtelijk de geschiedenis herbelevend.)
De tegenspraken rond de aard van “het Zionisme” zijn bij Shavit onoplosbaar, zegt Kramer en citeert ze:
“De masamoord in de Kleine Moskee zou een misverstand kunnen zijn geweest veroorzaakt door een tragische keten van toevallige gebeurtenissen.”
“Gutman voelt hij zijn doel heeft bereikt. Bezetting, bloedbad en mentale druk hebben het gewenste effect gehad. “
Wat zal het nou wezen? Is “het Zionisme” nou een in de kern kwaadaardige ideologie die massamoord en ethnische zuivering bewust plant, of niet?
En dus vraagt Kramer.
Shavit: “Laten we Lydda niet vergeten, laten we Lydda erkennen, maar laat niemand Lydda gebruiken om te twijfelen aan de legitimiteit van Israël.”
Maar dat, zegt Kramer, is natúúrlijk precies wat de propaganda van de tegenstanders heeft gedaan en zal blijven doen: Shavit gebruiken en hij had dat moeten weten.
De bijdrage van Efraim Karsh aan de Shavit-Lydda-discussie
Efraim Karsh, die het meest fundamenteel heeft afgerekend met de myhe van de “bezetting” door Israël van Samaria-Judea (“de Westbank”), is ook de schrijver van “Palestine Betrayed” (2010) een bronnenstudie waarin op grond van nieuw vrijgegeven Britse archieven gedetailleerd wordt aangetoond dat er géén etnische zuivering dóór de Joden ván de Arabieren heeft plaats gevonden gedurende de onafhankelijkheidsoorlog van Israël in 1948. De uitzonderlijke verdrijvingen die plaats vonden dóór de Joden ván de Arabieren werden gedicteerd door de oorlogsomstandigheden, en wel van een oorlog die door de Arabieren begonnen was en volgehouden werd.
Vanuit zijn gespecialiseerde kennis heeft Karsh zich gemengd in de Shavit-Lydda-discussie met een artikel van 6 juli 2014 getiteld “The Uses of Lydda”. Karsh wijst erop dat vanaf 1948 tot op heden er altijd lasterlijke beschuldigingen van massamoorden en ethnische zuiveringen geweest aan het adres van Israël en Israëli’s. Deze beschuldigingen hebben zelfs retro-actieve vorm aangenomen: de zogenaamde “nieuwe historici” van de generatie Benny Morris, Avi Shlaim en Ilan Pappé hebben beweerd – soms bewijsbaar via snoeiharde geschiedvervalsing! – dat deze massamoorden en etnische zuiveringen wel degelijk hadden plaats gevonden, maar volgens deze “nieuwe historici” door de geschiedschrijving tot dan toe toegedekt waren.
Het is van groot belang dat een argeloze lezer die kennis neemt van deze Shavit-Lydda-discussie, óók weet in welke traditie van bedrog Shavit zich stelt. Ik citeer uit een artikel van mij van juli 2010 getiteld “Israëls ‘nieuwe historici’: de leugenfabriek van Benny Morris cum suis”:
Voordat Efraim Karsh begon aan zijn ‘Palestine Betrayed’, heeft hij eerst de zogenaamde ‘nieuwe historici’ ontmaskerd als fraudeurs die precies over dit onderwerp hun grootste vervalsingen hebben gepleegd. Karsh stuitte door een toeval op het bedrog. Hij kwam een citaat tegen van de Israëlische academicus Benny Morris, van de Ben Goerion-universiteit. Het was een citaat uit een brief van dé Founding Father van Israël, Ben Goerion, aan zijn zoon. Het is van belang te weten dat de door de moefti van Jeruzalem verwekte terreur tegen de Joden al langzaam aanzwol vanaf 1922 en dat in 1936 de zogenaamde ‘Arabische Opstand’ in Palestina was begonnen, die tot 1939 duurde en die niets anders was dan de intensivering en schaalvergroting van die terreur. De brief van Ben Goerion is van 1937. Morris citeerde deze brief als zeggende dat ‘we moeten de Arabieren verdrijven en hun plaatsen innemen’. Karsh had deze brief jaren geleden gelezen en herinnerde zich de strekking van deze brief als heel anders. Dat bleek bij controle ook. De tekst van de brief van Ben Goerion luidde in werkelijkheid:
‘We wensen, we hoeven de Arabieren niet te verdrijven ( . . .) Onze gehele streven is gebouwd op de aanname ( . . .) dat er genoeg ruimte is in het land voor onszelf en de Arabieren.’
Karsh dacht nog even aan een vergissing, maar verder zoeken bracht hem tot een adembenemende conclusie:
‘Tot mijn verbijstering ontdekte ik dat er nauwelijks een enkel document geciteerd door Morris was dat niet herschreven was op een manier dat de oorspronkelijke betekenis helemaal verdraaide.’
Waarna Karsh zich afvraagt: ‘Zou het kunnen zijn dat deze onderzoeksmethodes representatief zijn voor de standaard werkwijze van deze groep?’ En het antwoord van Karsh luidt:
‘( . . .) na het ontdekken van de alomtegenwoordigheid van de verdraaiingen van Morris, kon ik er niet langer omheen het ondenkbare te denken. En inderdaad, een onderzoek ( . . .) leidde naar de onthutsende conclusie dat Morris’ verdraaiingen noch toeval nog uitzondering waren. Ze waren veeleer typisch voor de modus operandi van een flinke groep academici, journalisten en commentatoren, die hun professionele carrières gewijd hadden aan het herschrijven van Israëls geschiedenis naar een beeld van hun eigen keuze met als doel Israël in de rol van de schurk van de regio te drukken te drukken. ( . . .) Het was een bewuste poging tot historische misvorming. Niets meer en niets minder.’
Inderdaad geeft Karsh tientallen voorbeelden van bedrog van vooral Benny Morris maar ook van anderen, o.a. Ilan Pappé en Avi Shlaim. Het bedrog varieert van het verdraaid weergeven van de inhoud van bronnen, van zodanig weglaten van delen van citaten dat de betekenis omgedraaid werd tot aan het aantoonbaar valse beweringen doen. Morris presteerde het om verscheidene malen te betogen dat de ‘oude’ geschiedschrijving bewust bezig was geweest de door hem verzonnen ‘feiten’ van de schurkenrol van Israël in oorlog van 1948 toe te dekken. Hij verzon dus eerst de ‘feiten’ en vervolgens stapelde hij daar ook nog eens het verwijt op dat ze expres toegedekt en verzwegen waren. Dit is des te wranger omdat met name Morris er steeds op hamerde dat hij zo nauwgezet met de bronnen omging. En terwijl deze frauderende ‘nieuwe historici’ overheersten in de media en in academia wekten ze de indruk van slachtofferschap: dat ze een verdrukte, dappere en non-conformistische minderheid waren.”
Shavit heeft zich dus met deze traditie van lasterlijke “post-Zionistische” geschiedvervalsing verbonden. De kern van de beschuldigingen van Shavit is eigenlijk nog veel ernstiger dan die de meeste “nieuwe historici” hebben geuit. Shavit heeft beweerd dat planmatig uitgevoerde massamoord en ethnische zuivering tot het wezen van het Zionisme behoren.
De tendens van demonisering van het Zionisme zit inderdaad in Shavits hele boek. Later heeft Shavit geprobeerd zich van die tendens te distantiëren door te beweren dat hij het allemaal niet zo bedoeld had. Maar inmiddels is het kwaad al geschied: de islamitisch-Arabische en Palmaffiaanse propaganda zal, geholpen door de collaborerende westerse main-stream-pers, dit boek van Shavit en met name zijn beschuldigingen rond Lydda gebruiken om de haat jegens Israël en het wereldwijde antisemitisme aan te wakkeren.
Karsh prijst in zijn bijdrage aan de Shavit-Lydda-discussie (“The Uses of Lydda”) het hier boven geanalyseerde artikel (“What happened at Lydda”) van Martin Kramer. De verdrijving van de bevolking van Lydda in 1948, zegt Karsh, was precies de uitzondering die de regel bevestigde: “het Zionisme” had totaal geen plannen voor massamoord en etnische schoonmaak. Aan Shavit, die beweert dat het verdrijven van de bevolking van Lydda “onvermijdelijk” met het Zionisme verbonden was, antwoordt Karsh:
“Als er echter iets onvermijdelijk was aan de verdrijving van Lydda, dan lag de oorzaak van die onvermijdelijkheid niet in het zionisme, maar in de acties van de Palestijns-Arabische leiders en in die in de Arabische buurlanden. Hadden deze notabelen de delings-resolutie van de VN geaccepteerd waarin wordt opgeroepen tot de oprichting van twee staten in Palestina, dan zou er ueberhaupt geen oorlog en geen verdrijving zijn geweest. Wat Lydda betreft was er geen uittocht voorzien in de Israëlische militaire plannen voor de inname van de stad. En in de beginfase van de bezetting van stad kwamen dergelijke plannen ook niet tot uiting. Integendeel: de Israëlische commandant verzekerde plaatselijke notabelen dat de inwoners van de stad zouden mogen blijven als ze dat wilden. In lijn met die belofte verzocht de bezettende Israëlische macht ook om een bevoegde administrateur en ander personeel om de zaken te regelen van de burgerbevolking.”
Dit alles werd irrelevant toen notabelen en inwoners van de stad, in plaats van hun overgave-overeenkomst met de IDF na te leven, probeerden om de Israëli’s met geweld te verjagen. De IDF, die zijn toch al geringe greep op Lydda sterk bedreigd zag, besloot daarop om het vertrek van de bevolking te ‘bevorderen’ richting door de Arabieren gecontroleerde gebieden een paar mijl naar het oosten, om niet een potentieel broeinest van gewapend verzet achter zich te krijgen. In een gebied waar het Jordaanse Arabische Legioen krachtige tegenaanvallen plaatste, was het essentieel om een verstoring van de lopende oorlogs-operaties te voorkomen.
Deze spontane reactie van de IDF op een reeks van onverwachte ontwikkelingen ‘op de grond’ was nu juist niet karakteristiek voor het algemene Israëlische gedrag. Op datzelfde ogenblik en gedurende de hele oorlog, mochten inwoners van andere Arabische plaatsen die zich vreedzaam had overgegeven aan de Israëlische troepen op hun plek blijven. In dit opzicht, was Lydda een van de weinige uitzonderingen die de regel bevestigde, niet, zoals Shavit betoogt, de regel zelf.
Die paar uitzonderingen besloegen bovendien maar een fractie van de totale exodus. Enorm veel meer Palestijnen werden uit hun huizen verdreven door hun eigen leiders en/of door Arabische strijdkrachten dan door het Israëlische leger. In feite zijn er geen eigentijdse bronnen die de ineenstorting en verstrooiing van de Palestijnse samenleving beschrijven als, in Shavits woorden, ‘een onvermijdelijke fase van de zionistische revolutie’. Hier, vanaf juni 1949 is het (enigszins verbaasd klinkende) verslag van een hoge Britse ambtenaar van een fact-finding mission onder de Arabische oorlogsvluchtelingen in Gaza:
“Terwijl [de vluchtelingen] geen bitterheid uiten tegen de Joden (of wat dat betreft tegen de Amerikanen of onszelf), spreken ze met de grootst mogelijke bitterheid over de Egyptenaren en de andere Arabische staten. ‘We weten wie onze vijanden zijn’, zeggen ze, en ze hebben het dan over hun Arabische broeders die, zo verklaren zij, hen onnodig hebben overgehaald om hun huizen te verlaten.”
≈ Reacties uitgeschakeld voor Ari Shavit, Lydda, Martin Kramer, Efraim Karsh: de leugens uit de antisemitische rattenholen worden steeds beter blootgelegd
Martin Kramer
In Middle East Forum van juli 2014 vestigt Efraim Karsh mijn aandacht op een artikel van Martin Kramer. Efraim Karsh zelf is de schrijver van Palestine Betrayed (2010), waarin op grond van nieuw vrijgegeven Britse archieven een gedetailleerde en baanbrekende studie wordt bewezen dat er géén etnische zuivering dóór de Joden ván de Arabieren heeft plaats gevonden gedurende de onafhankelijkheidsoorlog van Israël in 1948. De uitzonderlijke verdrijvingen die plaats vonden door Joden werden gedicteerd door de oorlogsomstandigheden van de oorlog die door de Arabieren begonnen was en volgehouden werd.
Op Martin Kramer ben ik zéér kritisch geweest in een artikel waarin ik hem een mogelijk Stockholmsyndroom toedichtte vanwege de uitgave van een zwaarlijvig weledelzeergeleerd boek over Joodse 19e eeuwse historiografie waarin hij volgens mij te weinig afstand nam van de islamofilie van de behandelde naïeve 19e eeuwers.
“Martin Kramer has performed a signal service by putting to rest the canard of an Israeli massacre of Palestinian Arab civilians in that city in July 1948. The charge has been most recently circulated by Ari Shavit in his best-selling My Promised Land. But Lydda is hardly the only instance of such allegations at the time of the founding of the Jewish state—or, for that matter, long afterward. As Kramer suggests at the outset of his investigation, “time and again over the decades, Israeli soldiers have stood accused of just such wanton killing when in fact they were doing what every soldier is trained to do: fire on an armed enemy, especially when that enemy is firing at him.”
Ja, tot op de dag van vandaag heeft het Arabisch-islamitische en Palmaffiaanse liegen over zogenaamde wreedheden door Joden de geschiedenis van Israël tot één antisemitische karikatuur gemaakt. Daarbij worden die Arabisch-islamieten en Palmaffiosi sinds de jaren 1970 zwaar ondersteund door een leger van linkse collaborateurs in het Westen. Eergisteren schreef ik nog over die antisemitische rat Monique van Hoogstraten uit het antisemitische rattenhol dat NOS-journaal heet en dat deel uitmaakt van de algemene antisemitische rattenkolonie van de Nederlandse mainstream-media.
Ik heb de indruk dat althans de Nederlandse mainstream-media enigszins tot bezinning aan het komen zijn inzake islam en Israël, maar toch, deze eigenste morgen nog, terwijl ik dit stukje zit te tikken: kijk op 03:00 alwaar een blond presenteermeisje een stukje informatie invlecht dat ongetwijfeld door Monique van Hoogstraten uit betrouwbare Palmaffiose bron is vernomen:
“Volgens Palestijnse Autoriteiten zijn er zeker 23 mensen omgekomen door bombardementen van het Israëlische leger op de Gazastrook. Onder hen zouden 17 burgers zijn.”
≈ Reacties uitgeschakeld voor Martin Kramer: Islamologie als Stockholm-syndroom
Martin Kramer
(Door: Martien Pennings)
UPDATE 10 SEPTEMBER 2016:
Ik realiseer me een beetje laat dat ik in dit artikel misschien te hard oordeel over Kramer: hij heeft een uitstekende analyse geschreven waarin een belangrijk element in het landverraderlijke boek van Ari Shavit, “My Promised Land” wordt geneutraliseerd. Shavit gebruikt het beleg en de verovering van Lydda als bewijs voor de zogenaamd zwarte kanten van het Zionisme. Kramer bewijst dat zijn redeneringen op weinig tot niks zijn gebaseerd. Zie mijn stuk van 4 november 2014: “Ari Shavit, Martin Kramer, Efraim Karsh, Benny Morris en . . . . . Lydda, Lydda, Lydda !!!”
************************************************
Historiografie
Ik ga het hebben over een artikel van Martin Kramer dat de inleiding vormt van een boek uit 1999, getiteld “The Jewish Discovery of Islam”. Het boek behandelt 19e en 20ste eeuwse Joodse historici die vóór 1920 zijn geboren en die zich met de islam hebben bezig gehouden.
Inleiding en boek betreffen dus de wetenschap van de historiografie: de geschiedschrijving van de geschiedschrijving. Want geschiedkundige teksten gaanóver een bepaalde periode en óver een bepaald milieu, maar ze zijn ook geschreven ín een bepaalde periode enín een bepaald milieu. Een 17e eeuwse Poolse edelman die het Turkse beleg van Wenen in 1683 nog lijfelijk mede heeft beëindigd, zal anders schrijven over de islam dan een student die anno 2013 in Nederland onder Maurits Berger en Petra Stienen studeert.
Martin Kramer, het Moshe Dayan Center en de officiële Israëlische verzoeningstoon
In dat bewustzijn dien ik mij dus af te vragen wie Martin Kramer is evenals in welk milieu hij thuishoort. Want ik had nog nooit van hem gehoord. Als ik Professor-Doctor Martin Kramer en zijn lange academische carrière recht wil doen, moet ik me natuurlijk een paar jaar in hem verdiepen en een proefschrift over hem schrijven. Dat gaat niet lukken en ik zal dus mijn forse oordeel over zijn inleidende artikel in dat boek baseren op alléén dat betreffende artikel. Het is behelpen, maar het is niet anders en we moeten verder.
Ik had dus nog nooit van Kramer gehoord en ook niet van het onderzoekscentrum onder welks auspiciën het boek is uitgegeven, namelijk het Moshe Dayan Center for Middle Eastern and African Studies, een onderdeel van de universiteit van Tel Aviv. In het profielschetsje dat dit Centrum van zichzelf geeft, heet het:
“The Center does not take positions or recommend policies. Through research, publications, conferences, documentary collections, and public service, it seeks to inform civil society and promote dialogue on the complexities of the ever-changing Middle East. In doing so, the Center hopes to advance peace through understanding.”
Dat zet meteen de beschaafd-verzoenende toon. Het is de toon die bureaucratisch, officieel-politiek en academisch Israël inzake de islamitische wereld altijd hanteert. In het artikel van Kramer dat ik hieronder zal behandelen, klinkt die toon nog veel extremer. Men is zogenaamd a-politiek, maar wat mij betreft zitten die drie regeltjes hier boven vol illusies over islamitische maatschappijen. Namelijk dat ze veranderen, dat je er dialoog mee kan voeren, en dat je er vrede mee kan bereiken als je maar genoeg “begrip” hebt. Behalve illusoir vind ik dat immoreel: je dient geen “begrip” te hebben voor een seksueel aangedreven roofmoordenaarsideologie als de islam.
Natuurlijk is het allemaal best te begrijpen. Zelfs als je beter weet, moet je als “officieel Israël” naar buiten toe de illusie hoog houden. Maar als de meest genereuze vredesvoorstellen richting “Palestijnen” en “Arabische wereld” al sinds 1920 beantwoord worden met Jodenhaat, moord, oorlog en pogingen tot genocide en sabotage dan mogen er toch wel grenzen zijn aan “diplomatieke taal”. En dan brengen we niet eens 1400 jaar islamitische bloeddorst en racistische agressie in het geding. Bovenstaande drie regels zijn dom en naïef. Love, Peace & Understanding: het lijken wel fokking hippies daar op het Moshe Dayan Center.
Ik denk dat, als Moshe Dayan nog leefde, hij allang lering zou hebben getrokken uit eerdere vergissingen. Volgens zijn weduwe kon hij erg goed met “de Palestijnen” opschieten en hij is degene geweest die het beheer over de Tempelberg in 1967 aan de Waqf, een islamitische organisatie gaf. Ook daaruit is alleen maar terreur voortgekomen.
Martin Kramer overdrijft de verzoeningstoon
En zoals gezegd: de toon van het inleidende artikel dat Martin Kramer schreef bij het boek dat door dat Moshe Dayan Center in 1999 werd uitgegeven is nog vele malen erger. Het boek bevat een groot aantal beschrijvingen door verschillende auteurs van Joden die ongeveer tussen 1820 en 1948 (stichting van Israël) zich hebben bezig gehouden met de islam. Het zwaartepunt ligt bij Joden die schreven ongeveer tussen 1850 en 1900. Onder invloed van een aantal factoren oordeelden die Joden zeer positief over de islam. Dat is vergeeflijk, ook al ontbraken stemmen die de ware en onveranderlijke aard van de islam wél kenden ook in de 19e eeuw niet.
Er is een enorme bloemlezing samen te stellen van 19e en vroeg 20ste eeuwers die het zwarte hart van de islam uitstekend in het vizier hadden: Snouck Hurgronje (1857 -1936) Manfred Halpern (1924 – 2001), Maxime Rodinson (1915 -2004), Carl Jung (1875 – 1961), Bertrand Russell (1872 – 1970), Karl Barth (1886 – 1968), Winston Churchill (1874 – 1965), Gustave Flaubert (1821- 1880), Arthur Schopenhauer (1788 – 1860), Jacob Burkhardt (1818 – 1897). De lijst is bij lange na niet uitputtend, maar er is ook een constante stroom van naïviteit omtrent het Mohammedanisme, die tot op heden krachtig doorkabbelt en zelfs aanzwelt.
Maar deze emanciperende en assimilerende Europese Joden hemelden “de nobele Arabier” en zijn verfijnde en tolerante islamitische cultuur op om zichzelf als “semitische broeders” mede te kunnen verheffen. In 1865 publiceert een zekere W. G. Palgrave een boek over een van de meest fanatieke en achterlijke sektes in de islam, de Wahabitische stichters van Saoedi-Arabië en geeft als zijn mening dat deze barbaren “The Englishmen of the East” zijn. Deze 19e eeuwse Joden stelden geïdealiseerde islamitische landen ten voorbeeld aan Europa, zeggende als het ware: kijk, als je Joden gelijkberechtigd laat zijn zoals dat in moslimlanden gebruikelijk is, dan kunnen wij Joden een geweldige hulp zijn om van Europa dezelfde luisterrijke beschaving te maken. Met name Joden, zegt Kramer, uit Duitsland en Oost-Europa, die geen enkele concrete historische ervaring hadden met de islam, waren vatbaar. En dan waren er natuurlijk de impulsen waaraan ook niet-Joden bloot stonden: bijvoorbeeld de exoten-verering van de Romantiek. Een belangrijk element dat Kramer niet noemt: de aanzwellende pogrom-stemming in de tweede helft van de 19 e eeuw in Oost-Europa.
Kramer vat het zelf aldus samen:
“( . . .) in the aggregate, their approaches rested upon a heightened empathy and sympathy for Islam, conveyed to the rest of Europe through literature, exploration, and scholarship. And the common rationale, reduced to a sentence, was this: a Europe respectful of Islam and Muslims was more likely to show respect for Judaism and Jews.
19e eeuwse Joden waren al heel postmodern!
Die “verzoenende” neiging bij deze Joden is inderdaad plausibel, maar Kramer maakt bijna post-moderne relativisten van zijn 19e eeuwse Joods islamofielen:
“Jews found themselves in a Europe constructed upon a series of evolving dichotomies: Christendom and Islam, Europe and Asia, West and East, Aryan and Semite. The Jews posed a challenge to these dichotomies on practically every level. ( . . .) By the nineteenth century, Jews had entered the debate, questioning not just their classification but the very validity of the dichotomies. Such dichotomies were regarded as obstacles to assimilation, which remained the dominant project of central and western European Jewry from the French Revolution to the Holocaust.”
“In myriad ways, they sought to emphasize Islam’s splendor, as a strategy to remind Europe of the multiple origins of its own civilization, and its debt to Islam and Judaism. This meant a deliberate effort to associate Jews with those periods, places, and elements in Islamic civilization most admired by Europe. The message was straightforward: Jews had helped to bring the civilization of medieval Islam to its apex. Given the chance, they could do the same for the civilization of modern Europe.”
Men ziet: het is heel erg multipleus en toch allemaal even prachtig en een beetje hetzelfde. Postmodern absoluut-relatief-veelkleurig-monochroom-divers-eenvormig dus.
Nergens inhoud
Ik heb buiten Kramers inleiding geen van de vele essays in het boek gelezen, want daarvoor zou ik het moeten aanschaffen en de prijs van 250 dollar is me toch echt te gortig. Wel ben ik zeer nieuwsgierig naar die opstellen en met name naar de manieren waarop de beschreven 19e eeuwse Joodse auteurs tot hun prettige oordeel over de islam kwamen. Kramer benadrukt wel voortdurend die islamofilie, maar op welke concrete grond die 19-eeuwers verliefd raakten op de islam wordt op geen enkel moment duidelijk. Elke inhoudelijke argumentatie ontbreekt. Want ik zou wel eens willen weten hoe Benjamin Disraeli (ja, die Engels premier) erbij kwam om het onderstaande te schrijven:
“ ( . . .) the children of Ishmael rewarded the children of Israel with equal rights and privileges with themselves. During these halcyon centuries, it is difficult to distinguish the followers of Moses from the votary of Mahomet. Both alike built palaces, gardens, and fountains; filled equally the highest offices of the state, competed in an extensive and enlightened commerce, and rivalled each other in renowned universities.”
Als ik bij Kramer lees dat het thema van
“Islam’s debt to Judaism would be a recurrent one in the Jewish study of Islam, precisely because Jewish scholarship, following Hegel, had settled upon monotheism as the great contribution of the Jews to world civilization. In 1833, Abraham Geiger (1810-74), a brilliant young rabbi from Frankfurt, published a book entitled Was hat Mohammed aus dem Judenthume aufgenommen?, analyzing the Prophet Muhammad’s adaptations from Judaism. (The original Latin thesis was written for a competition at the University of Bonn, where it took the prize.) Geiger’s adept handling of the sources and his careful analysis won him widespread praise among the handful of scholars then devoted to the academic study of Islam.”
dan zou ik graag twee of drie elementjes opgesomd zien van wat Mohammed behalve het monotheïsme nog meer van de Joden heeft overgenomen.
En als ik bovengenoemde Geiger als volgt geciteerd zie over een islam die “always left itself favorable to the cultivation of science and philosophy, with a Christian Church that increasingly nourished a repugnance of science and reason”, dan zou ik graag iets meer commentaar van Kramer krijgen dan dat deze Geiger “a clear voice of dissent” vormde in “a Europe where Islam continued to be regarded as inimical to science and reason”.
Maar, zoals gezegd: nergens in het voze gebabbel van de professor-doctor ook maar een klein stukje inhoud.
Dat ontbreken van inhoud is des te onvergeeflijker omdat Kramer deze Joodse islamofielen onomwonden en zonder terughouding prijst om hun positieve benadering. Want Kramer kan en moet beter weten.
Bernard Lewis
Het boek is ontstaan uit lezingen die gehouden werden aan de universiteit van Tel Aviv in 1996 en die lezingen werden gehouden om Bernard Lewis (geboren 1916) te eren ter gelegenheid van zijn 80ste verjaardag. Natuurlijk is Lewis het grootste deel van zijn leven zeer “genuanceerd” geweest over de islam. Lewis eigen boek terzake van Joden & Islam getiteld “The Jews of Islam” wordt op Amazon aldus aangeprezen: “Bernard Lewis demolishes two competing stereotypes: the fanatical warrior, sword in one hand and Qur’ an in the other, and the Muslim designer of an interfaith utopia.” Altijd mooi, zo’n middenpositie, maar ik ben toch bang dat het ene “stereotype” veel meer waarheid bevat dan het andere.
Volgens Kramer heeft Lewis ooit gerept van “medieval prejudice against Islam” en hij geeft ook ruimere citaten van Lewis waaruit Lewis’ empathie voor de islam blijkt:
“Jewish scholars ( . . .) less affected by nostalgia for the Crusades, preoccupation with imperial policy, or the desire to convert the ‘heathen’. Jewish scholars ( . . .) played a key role in the development of an objective, nonpolemical, and positive evaluation of Islamic civilization.” (1979)
[Joodse onderzoekers zijn zeer belangrijk geweest] “in the enrichment of the Western view of Oriental religion, literature, and history, by the substitution of knowledge and understanding for prejudice and ignorance.” [1993]
“Jewish scholars were among the first who attempted to present Islam to European readers as Muslims themselves see it and to stress, to recognize, and indeed sometimes to romanticize the merits and achievements of Muslim civilization in its great days.” (2009)
Dat klinkt allemaal inderdaad zeer islam-empathief. Maar ik hoop toch dat de Lewis van de uitspraak “er zijn gematigde moslims, maar de islam is niet gematigd” niet erg blij is geworden van het voorwoord bij dit boek van Kramer. Kramer is een leerling van Lewis geweest, maar ik heb de indruk dat de oude Lewis in de jaren 1990 zich beter bewust is geworden van de ware aard van de islam dan Kramer. Zelf zit Kramer samen met zijn 19e eeuwers, zoals gezegd, onverkort op de lijn van de islam als “an interfaith utopia”, terwijl inmiddels toch wel duidelijk is dat, ten eerste, christenen en vooral Joden in de islam altijd een inferieure dhimmi-status hadden en hun leven en positie nooit zeker waren, en, ten tweede, de islam als zelfstandige cultuur nooit iets positiefs heeft voorgebracht, maar altijd slechts heeft geparasiteerd op de culturen die zij bloedig onderwierpen en vervolgens leegzogen. Dat geldt voor Byzantium en ook met name voor het sprookje van “el Andaloes”. (Ik ontsla me even van links en voetnoten: ik ben een beetje moe en het helpt niet.)
Heinrich Graetz en Judah Magnes ontbreken
Kramer noemt in zijn inleiding niet de Duitse historicus Heinrich Graetz (1817 – 1891) en ik neem dus aan dat hij ook niet in het boek behandeld wordt. Graetz was wel degelijk Joods en volgens Paul Berman heeft hij een grote rol heeft gespeeld bij het vormen van een geïdealiseerd beeld van de islam bij de 19e eeuwse Joodse burgerij, waardoor de Joden met te veel optimisme inzake het Mohammedanisme aan het experiment ”Israël” begonnen.
Berman schrijft in zijn “The Flight of the Intellectuals” (p. 81) over de tijd rond 1900, toen
“( . . .) elke Joodse familie met een boekenkast en een claim op progressieve en liberale waarden een editie plachten te hebben van het magistrale “ History of the Jews” door een Duitse historicus genaamd Heinrich Graetz. ( . . .) De historicus schrijft, ‘De eerste Mohammedanen behandelden de Joden als hun gelijken; ( . . .) De Joden voelden zichzelf vrijer onder het nieuwe bewind van de islam dan in de christelijke landen.’ ‘Deze religie’ ( . . .) heeft een prachtige invloed uitgeoefend op de loop van de Joodse geschiedenis en op de evolutie van het Judaïsme.’ “
Het moeten mooie, waarschijnlijk vetlederen banden zijn geweest, dat “geschiedkundige” werk van Graetz in al die deftige Joodse boekenkasten. Berman schrijft dat er behoorlijk wat historici in de 20ste eeuw deze lijn van Greatz hebben gevolgd.
Wie ook ontbreekt in de Hallelujah-verzameling van Kramer is Judah Magnes (1877 – 1948). Hij was de eerste bestuursvoorzitter van de in 1925 in Jeruzalem geopende “Hebrew University”. De universiteit was bedoeld voor Joden en Arabieren. Magnes zocht vijftien jaar lang naar een mogelijkheid om zich intellectueel met de Arabieren te verstaan, maar moest uiteindelijk concluderen dat de kloof onoverbrugbaar was. (Martin Gilbert: “The Story of Israel”, p. 16)
Islamologie als Stockholm-syndroom
Misschien is Martin Kramer heel gezond, want positief denken schijnt heel heilzaam te werken op het hele menselijk organisme. Zie al onze linkse politici: realiteits-ontkenning maakt gelukkig, zolang je de gevolgen niet zelf hoeft te ondervinden. Ik zag positivist Alexander Pechtold (D66), pas terug van vakantie, in de laatste week van augustus 2013 bij Knevel en Van den Brink zitten. Hij blaakte van kalme en energieke evenwichtigheid. Kunnen we dit jaar weer veel plezier van hebben.
Misschien is Martin Kramer ook gewoon handig, weet hij best wel waar Abraham de mosterd haalt en hoe je een gladde carrière in het officiële Israëlische academische circuit moet opbouwen. En dus doet hij net of de islam een gewone religie is en niet een seksueel aangedreven roofmoordenaarsideologie. Maar zelfs in dat wegkijken van het ware karakter van de islam heb je nuances. En ik vind dat Kramer wel heel erg meejubelt met zijn 19e eeuwers over de islam. En dan begin ik toch te denken aan een gevalletje psychiatrie. Men weet: het Stockholmsyndroom is de angst van de gegijzelde die zich omzet in “begrip” en zelfs liefde voor de gijzelnemer. Israël wordt al vanaf 1920 door de islam geterroriseerd en genocidaal belaagd. Daaraan hebben vele “linkse” Israëli’s een oprecht Stockholmsyndroom overgehouden. Je hebt ook een onoprecht, een geveinsd Stockholmsyndroom. Premier Netanyuahu bijvoorbeeld veinst regelmatig dat hij in “onderhandelingen” en in “het vredesproces” met de genocidale Palmaffia’s van Abbas en Hamas en in “economische sancties tegen Iran” gelooft. Maar in zijn hart is hij realist en weet hij beter. Deze Martin Kramer echter lijdt aan het echte en oprechte Stockholmsyndroom. Want als dat niet zo was, zou hij iets minder dan honderd procent Hallelujah hebben gezongen over de islam. Dat Kramer een doodgewone domme lul is, mogen we immers niet aannemen van een academische universiteits-professor-doctor.
UPDATE 27 AUGUSTUS 2023: Onbegrijpelijk dat ik in dit opstelletje niet heb verwezen naar mijn very-long-read van oktober 2010: “Nazisme, Islam, Israël: de islam is een nazisme avant, pendant et après la lettre“. In dit verband is vooral de paragraaf van belang onder de titel “Het moreel-intellectuele falen van Paul Berman inzake nazisme, islam en Israël”.
Het had kunnen zijn dat soosjoloog Martin Shaw géén antisemitische rat is, maar simpelweg niet beter weet. Want je kan tegenwoordig niet uitsluiten dat een inzake Israël totaal ongeïnformeerde debiel “hoogleraar internationale betrekkingen” wordt aan een reguliere publieke Engelse universiteit: Roehampton University. Ook Hanneke Groenteman zelf weet blijkbaar – want ze geeft hem geen weerwerk – niks beters van Israël dan de domme lieglasterclichés over “etnische schoonmaak” en “bezette gebieden” en dergelijke . Dat is ook wel logisch, want anders word je sowieso geen “journalist” binnen het links-Orwelliaanse zelfverheffingsneuroten-media-machtsconglomeraat. Wat zegt u? Ja, ik heb ook wel gehoord dat Hanneke zegt erg veel van Israël te houden. Nou moet ze er nog achter zien te komen waarom dat zo zou kunnen wezen, bijvoorbeeld door het opstel over de geschiedenis van Israël op mijn website te lezen, dan kan ze in de toekomst kotsverwekkende types als Shaw weerwerk bieden.
Ik heb weinig tijd en veel te doen, dus ik kan even niet zó diep op de uitzending van gisteren ingaan als ik bij de eerste aflevering deed. Maar een paar essenties wil ik toch wel even aanraken. De quasi-waardige evenwichtigerd Martin Shaw – kijk vanaf 26:15 – legt uit waarom de Israëlische Joden in 1948 eigenlijk best wel een beetje genocide gepleegd hebben. Ik citeer de hele betreffende monoloog zodat u, lezer, zelf kunt constateren hoe smerig deze gladde rotzak opereert en kunt concluderen dat we hier wel degelijk een antisemitische rat aan het knaagwerk zien. Mocht u uit mijn gebruik van de bewoordingen “antisemitische rat” concluderen dat ik gifkorrels, een nekschot, een point-blank-in-zijn-smoel-schot, een gewoon vuurpeloton en ook wel een vlammenwerper in gedachten heb, dan kan ik dat niet ontkennen. Niets menselijks is mij vreemd. Maar ik hoop dan maar weer dat, als ik uiting geef aan wat niet alleen in mij broeit, er ergens in die neplinkse koppen een belletje gaat rinkelen en de burgeroorlog alsnog voorkomen kan worden. We citeren dus gladjakker Shaw:
“Mijn opvatting is dat in 1948 de Zionistische beweging in voormalig Palestina in de context van de oorlog, die natuurlijk wel door de Arabische landen was begonnen, niettemin die oorlog misbruikte om een groot deel van de Arabische bevolking uit Palestina te verwijderen zowel door regelrechte terreur en geweld als door de terugkeer te verhinderen van mensen die gevlucht waren. Binnen een ruime interpretatie van het begrip genocide – waarbij de vernietiging van een samenleving kan worden bereikt door de gedwongen verwijdering van de bevolking maar ook door moord – beschouw ik dit als iets wat zich bevindt aan het minst moordzuchtige uiteinde van het spectrum van genocide. Maar het hoort thuis in het kader van het probleem waarbij verschillende soorten politieke krachten proberen samenlevingen of delen daarvan te vernietigen die niet passen in hun politieke plannen.”
Kijk, dat noem ik nou eens framen! Je gaat uit van een leugen – dat de Joden een bewuste verdrijvingspolitiek hebben bedreven in 1948, quod non – en vervolgens rek je het begrip genocide zodanig op dat wat-de-Joden-niet-gedaan-hebben eronder valt.
“[Karsh zegt] dat de Joodse gemeenschap (het latere Israël), altijd, vanaf het allereerste begin in de jaren 1920, zowel ideologisch als geografisch het ‘inclusieve denken’ heeft gepraktiseerd: men was altijd, nu al negentig jaar lang, bereid om de Palestijnse Arabieren op basis van totale gelijkwaardigheid mee te laten delen in de door de Joden gegenereerde dynamiek en welvaart. Men nam genoegen met steeds minder gebied. Slechts gedwongen door de anti-Joodse terreur die door de Palestijns-Arabische ‘elite’, en met name door de moefti van Jeruzalem, doelbewust werd opgeroepen – via terreur tegen de eigen bevolking! – hebben de Joden in 1937 (Peel-commissie) toegestemd in een splitsing van het Mandaatgebied en genoegen genomen met een zeer klein deel ervan. De eerste kans op een ‘eigen staat’ voor de Palestijnen wordt vaak op 1948 gedateerd, maar in feite deed die kans zich 11 jaar eerder voor, in 1937.
Over de vluchtelingen over wie nooit gesproken wordt ( . . .): Israël, op nog geen 10% van het Mandaatgebied, zonder oliegeld en met onvergelijkbaar veel minder VN-subsidie, heeft iets volbracht wat nauwelijks bekend is bij het grote publiek: Israël heeft 850.000 Joodse vluchtelingen, verdreven uit Arabische landen vlak na 1948, naadloos en soepel geïntegreerd. Dan zijn er dus 100.000 meer dan er ooit ‘‘Palestijnse vluchtelingen’‘ waren. Israël had geen behoefte de haat in stand te houden.
Zelfs in april 1948, zegt Karsh, dus slechts weken voor het uitroepen van de staat Israël op 14 mei, was géén van de stedelingen en was slechts een ‘handvol’ plattelanders van de Palestijnse Arabieren verdreven door de Joden:
‘De uitzonderingen die zich voordeden, in het heetst van de strijd, werden steeds gedicteerd door ad-hoc militaire overwegingen. Ze gingen bovendien gepaard met pogingen om vlucht te voorkomen en/of de terugkeer te bevorderen van mensen die gevlucht waren – op een moment dat enorme aantallen Palestijnen actief uit hun huizen verdreven werden door hun eigen leiders en/of Arabische gewapende strijdkrachten, hetzij uit militaire overwegingen hetzij om te voorkomen dat zij burgers zouden worden van de voorziene Joodse staat.’
Tot zover ikke over Karsh en hem citerend.
Dus nogmaals en met nadruk: geheel in tegenstelling met de Arabische propaganda die tot op onze dagen het beeld bepaalt, namelijk dat agressieve Joden de Palestijnse Arabieren uit hun huizen joegen, was het omgekeerde het geval: de Joden bleven tot op het laatst proberen de Arabische Palestijnen bewegen tot blijven, terwijl het AHC, het ‘‘Arabisch Hoger Comité ‘‘(de moefti en zijn kliek) alles in het werk stelde hen op de vlucht te doen slaan, omdat ze niet wilden dat ze burgers zouden worden van de Joodse staat die aan het ontstaan was. Ze werden in veel gevallen rechtstreeks door Arabische milities uit hun huizen gedreven. Karsh geeft vele voorbeelden van zowel enerzijds de pogingen van de Joden de Arabische Palestijnen te bewegen tot blijven, alsook anderzijds van het verdrijven van de Arabische Palestijnen door de Arabische milities. De Arabische Palestijnen die wel bleven, en ook daarvan geeft Karsh voorbeelden, werden tenslotte veelal toch bang en vertrokken alsnog naarmate de datum van 14 mei naderde, omdat hun locale leiders overal wegvluchtten en aldus het voorbeeld gaven.
Shaw zegt dat ook hij de Holocaust iets verschrikkelijks vindt, maarrrr . . . . . de Israëlische regering ‘‘gebruikt de Holocaust om zijn politieke invloed in de wereld te vergroten’‘.
En Groenteman laat dit stuk links-regressief ongedierte daarmee wegkomen! (Ja, ik klink wéér zélf genocidalistisch, maar het is dan ook om gek van te worden.) Luister, Groenteboer!
Vanaf 1920 is in Palestina door de Moefti van Jeruzalem. Amin-al-Husseini, met de Koran in de hand de Jodenhaat gepredikt.
Toen is de Jodenhaat-terreur in Palestina begonnen en die wordt door de Palmaffia’s tot op de dag van vandaag volgehouden.
Vanaf de opkomst van het nazisme heeft de Moefti met de nazi’s samengewerkt.
Vanaf 1940 is de eigen Jodenhaattraditie van de islam vermengd met die van de nazi’s en tot op de dag van vandaag levend gebleven.
In 1943 stonden de mobiele vergassingsinstallaties in Griekse havens klaar om naar Palestina verscheept te worden voor het geval Rommel naar Palestina zou doorstoten.
Vervolgens hebben de Arabieren in drie genocidaal bedoelde oorlogen (1948, 1967, 1973) geprobeerd Israël te vernietigen.
Elke poging tot vrede van de kant van Israël is gedoemd te mislukken omdat zowel ‘‘de Westbank’‘ (Samaria-Judea) als de rest van de Arabierische wereld één ziedende oceaan van nazislamitische Jodenhaat is en elke leider die vrede zoekt met Israël vermoord zal worden.
Kortom:er loopt een kaarsrechte lijn tussen die Holocaust van plus-70 jaar geleden en de voorgenomen Holocaust van Arabierië en Iranië. En deze godvergeten ploert lult over misbruik van de Holocaust!
Het bovenstaande had je dat stuk stront, die steriele drol, zo ongeveer moeten voorhouden en je had je kunnen voorbereiden want je wist wat-ie ging zeggen.
“Fascinerend, evenzogoed, hoe het klassieke beeld wederom opduikt: de zielige Jood die zich wentelt in slachtofferschap, maar die diep in zijn hart verdorvener is dan wij allemaal.”
Genoeg! Ik zou nog wel een paar dingen te melden hebben over deze aflevering van wat-eten-we-vandaag-Groenteman. En ook nog wel over de laatste uitzending van Buitenhof met die twee schijn-redelijke prutsfilosofen Ian Buruma en Martha Nussbaum. Maar woede kanaliseren is erg uitputtend. Dus ik laat het hierbij voor vandaag. Oh ja! En Badr Hari! Jammer dat het alleen maar een technische knock-out was. Ik had hem graag dreunend zien neergaan tegen Rico Verhoeven. Zijn voornaam – Badr – is een verwijzing naar de slag bij Badr. Dat was een veldslag tussen de beschermers van een handelskaravaan uit Mekka en roofmoordenaars onder leiding van de mythologische “Profeet Mohammed” die deze karavaan overvielen ondanks het feit dat het gedurende de Ramadan verboden was oorlogshandelingen te plegen. Badr is dus vernoemd naar de kern van de islam: agressie en verraad. Dat past wel bij zijn karaktertje.
≈ Reacties uitgeschakeld voor Chris van der Heijden: “Israëlkritiek” als psychotherapie
Een fout boekje van Chris van der Heijden over Israël uit 2008, “Israël — een onherstelbare vergissing” heeft naar mijn stellige indruk in Nederland allerlei regressief-linkse spraakmakers legitimatie verschaft om Israël te demoniseren. Zo verdenk ik inmiddels Maarten van Rossem ervan in 2010 in “De Wereld Draait Door” de opmerking “Israël is natuurlijk gewoon een expansionistische staat” gemaakt te hebben onder invloed van Van der Heijden. Stephan Sanders was in 20111 — Zie: “Stephan Sanders leert foute Joden een lesje” — zelfs expliciet over de herkomst van zijn inspiratie: “Ik ken zowel Van der Heijden als Gans en mag ze beiden graag”. Hé, dat is toevallig! Die Gans — “Evelien is een domme Gans en kosmisch arrogant” — heb ik eveneens in 2011 gefileerd. Het grote punt van Gans was dat types als Geert Wilders alleen maar pro-Israël poseerden om de moslims te kunnen bashen. Waarna Arnon Grunberg — op wie ik ooit dermate razend werd dat ik hem een lugubere Jood noemde — die cirkel rond maakte door in zijn 4 mei-lezing van 2011 te verklaren dat hij eigenlijk zélf een Marokkaan was en dus, zo impliceerde hij, eigenlijk een moslim die door types als Wilders en Baudet op transport zou worden gesteld richting gaskamers als die populisten de kans zouden krijgen. Nee, perverser krijgen we het niet.
“Ze nemen op zijn minst de meest essentiële ideeën van Palestijns nationalisme over: de imperialistische, koloniale aard van het zionisme; de wezenlijke onwettigheid van Joodse zelfbeschikking; het vermeende racisme van de huidige Israëlische samenleving; Palestijns terrorisme als een prijzenswaardige daad van verzet; de noodzaak om Israël te vervangen door een staat met een Arabische meerderheid; en de oprichting van Israël als een wereldhistorische catastrofe. Het probleem waarmee alle anti-Israëlische liberalen en progressieven worden geconfronteerd, is echter dat Palestijns nationalisme niet liberaal of progressief is en dat ook nooit is geweest. Het is altijd een racistische beweging geweest die de joden fundamenteel ontmenselijkt. Vanaf de jaren twintig heeft het de pogrom en het afslachten van mannen, vrouwen en kinderen met mes, geweer en zelfmoordterrorisme gebruikt om zijn doelen te bereiken. Het verheerlijkt oorlogsmisdaden en wreedheden. Het werkte openlijk en enthousiast samen met het nazisme ( . . .). Het bracht de PLO en Hamas voort, twee van de meest effectieve terreurgroepen in de geschiedenis, die beide pleiten voor etnische zuivering. En het bezondigt zich regelmatig aan een ruw antisemitisme dat moeilijk, zo niet onmogelijk te onderscheiden is van het rechtse antisemitisme dat links zogenaamd veracht.”
Tsja, daar staat het wel. In grote lijnen. En ik had een essay kunnen schrijven van zo’n tien of twintig pagina’s waarin aan de hand van een paar voorbeelden bovenstaande algemene lijn in Van der Heijdens betoog getoond wordt. Maar deze close reading met vele en lange citaten heeft het voordeel dat het eigenlijk op zich een “korte geschiedenis van Israël” vormt waarin nu eindelijk eens grondig afgerekend wordt met de halve of hele antisemitische rotzooi die de “anti-zionisten” produceren en die inmiddels de hele westerse cultuur vergiftigt.
“Israëlkritiek” staat in bovenstaande titel tussen aanhalingstekens omdat, nou ja, de Israël-kritiek in het geval van Chris van der Heijden geen echte Israël-kritiek is, maar, eh, eigenlijk gewoon psychotherapie. En ook staat het tussen aanhalingstekens omdat die kritiek, zélfs opgevat als psychotherapie, toch wel getuigt van een zeer diep gevoeld trauma, dat de auteur noopt zich als een slangenmens te wringen in allerlei bochten om Israël toch maar te kunnen verklaren tot hét probleem van de wereld. Ongeveer zoals vroeger obsessief door de nazi’s werd beweerd dat de wereld een stuk gelukkiger zou zijn als er geen Joden zouden bestaan. Ik ga niet zeggen dat Van der Heijden — vanaf nu VdH — een antisemiet “is”, maar hoe je hem dan wel zou mogen labelen . . . . . . . We komen er nog op terug!
We gaan zo meteen beginnen aan de uitgebreide kritische close-reading van de Proloog en de Epiloog van het pamflet van VdH uit 2008 getiteld “Israël — een onherstelbare vergissing”. De Proloog is getiteld “De ironie van de geschiedenis” en boven de Epiloog staat de omineuze titel “Something rotten in the state”. Dat zal toch niet de “staat” van de “Palestijnse Autoriteit” van Abbas zijn? Of het Gaza van Hamas? Want dáár is toch niks verrot? Nee toch? Dat zal Israël toch wel wezen?
Behalve een Proloog en een Epiloog heeft het boekje ook twee cursief gedrukte “omlijstingsteksten” die vóórin en achterin staan. Ze zijn getiteld “Makkabeeën I” en “Makkabeeën II”. Alles bij elkaar nog geen dertig pagina’s en nu ik dit publiceer, bleek ik er zelf een stuk of vijf-en-twintig nodig te hebben om het zaakje te kritiseren. De honderddertig pagina’s met de negen eigenlijke hoofdstukjes van het boekje — dat is inclusief de vaak lange eindnoten — heeft me nog eens zo’n 70 pagina’s gekost. Alles bij elkaar zo’n 95 pagina’s kritiek voor een boekje van 160 pagina’s. Tijdens mijn pogingen tot kritiek bleek mij dat je bij deze slang alleen de gevorkte stok achter de kop krijgt als je hem consequent met de ogen volgt en dan nauwkeurig toeslaat. Met andere woorden: je moet deze alsmaar voortkronkelende tekst blijven citeren, constant aanwijzen wat daar nou eigenlijk staat en vertellen waarom het leugens zijn.
Maar eerst dit — en als ik het al een keer gezegd heb in de voorgaande pagina’s moet u mij maar vergeven: ik ben een oude man en sommige dingen kunnen niet genoeg herhaald worden — Joden zijn nooit in de geschiedenis een probleem geweest, altijd een oplossing. Een intelligent volk dat nooit agressie pleegt als je ze met rust laat en moeilijke monetaire, medische en technische problemen voor de mensen oplost. Pas als je Joden aanvalt gaan ze zich verdedigen. Bijvoorbeeld tegen de Romeinen en tegen de moslims, toen die laatsten in 638 na Christus Palestina binnenvielen.
Nou ben ik historicus van mijn oude ambacht en vroeger toen ik jong was, heb ik daarom nog wel ’s wat gelezen over het antisemitisme, maar toen ik onlangs alleen nog maar de betreffende Wikipedia-pagina aanklikte werd ik toch weer getroffen door een eindeloze opsomming van moorddadige uitbarstingen van Jodenhaat in de Europese geschiedenis. Geen wonder dat Joden vanaf 1880 in steeds grotere aantallen begonnen te vluchten voor het Kwaad van het Europese antisemitisme, terug naar waar ze eeuwen geleden vandaan waren gevlucht. Opnieuw waren ze de oplossing voor een probleem: een desolate en verlaten landstreek brachten ze tot bloei en welvaart. Maar ze ondervonden geen dankbaarheid en zelfs geen acceptatie: het Kwaad van het antisemitisme had in het Midden-Oosten en in de islam rond 1900 óók al 13 eeuwen lang een warm tehuis gevonden. Er is blijkbaar een WIL in de wereldgeschiedenis om de Joden te haten en voor zover ik weet heeft niemand daar een overtuigende algemene verklaring voor.
In de recente geschiedenis is er wel een gedééltelijke verklaring voor het antisemitisme, althans voor het “antizionisme”, althans voor het Israël-irrationalisme dat rondwaart als een virus bij regressief links. Ik weet niet in hoeverre VdH in 2008, bij het verschijnen van zijn “essay” leed aan dat links-regressieve complex van schuldgevoel vanwege kolonialisme, racisme en twee wereldoorlogen en dat dan versterkt door schuldgevoel over het eigen welvaarts-hedonisme vanaf de jaren 1960. Maar schuldgevoel vanwege de Holocaust heeft zeker een bijzondere rol gespeeld in de psyche van VdH. Daarvan getuigt hij zelf. Hij meldt dat zijn kritiek op Israël niks te maken heeft met het feit dat hij een kind is “van ouders die tijdens de Tweede Wereldoorlog de kant van de nazi’s hebben gekozen” en dat het verwijt van antisemitisme in zijn geval dus voor de hand ligt. Die omstandigheid, afkomstig zijn uit een NSB-gezin, heeft alleen maar gezorgd, zegt hij, dat hij extra veel belangstelling kreeg voor de Tweede Wereldoorlog. Tot zover tot je dienst en begrijpelijk, zou ik zeggen. Maar!
Maar je zou kunnen verwachten dat het hebben van NSB-ouders hem ertoe zou brengen in elk geval niet het kamp te versterken van degenen die tegenwoordig meehelpen Israël tot de vervolgde Jood van de wereld te maken. Of juist wel natuurlijk, althans als je beweert dat die Joden daar in Israël bijna net zo erg zijn als de de nazi’s. En dat doet VdH. Dat geeft toch opluchting als je gebukt gaat onder het feit dat je ouders in laatste instantie medeverantwoordelijk waren voor Auschwitz. Joden zijn bijna net zo erg als Auschwitz-SS-ers! Dat hij die opluchting nodig had en heeft, blijkt uit het feit dat hij voorafgaande aan dit Israël-beschuldigings-boekje een NSB-verontschuldigings-boek schreef, getiteld “Grijs Verleden” waarin hij aantoonde, terecht, dat de Nederlanders in 1940-45 niet allemaal van die antinazistische helden waren als wel eens werd beweerd. Tegen de achtergrond van een “grijs” verleden steken zijn ouders als “zwarte” NSB-ers natuurlijk minder scherp af als “fout”. Overigens is het onzinnig en immoreel om aan kinderen de fouten van hun ouders te verwijten. Tenzij je die fouten herhaalt, zoals VdH doet, want net als ál die andere links-regressieve dwazen, is VdH er vooral op uit om de Jood onder de naties, Israël, te belasteren.
VdH treedt dus in de voetsporen van zijn NSB-ouders. Maar je mag hem, zo zegt hij expliciet en herhaaldelijk, géén antisemiet noemen. Nou, dat doen we dan ook maar niet. Maar “anti-zionist” mag toch wel? En in elk geval valt VdH binnen een begrip dat ik altijd gebruik als je iemand die er dicht tegenaan schuurt geen antisemiet kan of wil noemen, namelijk: “Israël-irrationalist”. Dat is iemand die aantoonbaar lieglastert over Israël, maar die dus heel misschien géén antisemiet is. En lieglasteren over Israël, dat dóét VdH, zoals ik hier beneden zal aantonen. Maar dat doet-ie dus niet uit antisemitisme, maar vanuit een grote behoefte aan compensatie voor een jeugdtrauma.
Er was een ruime keus aan nog andere pro-Palmaffia en anti-Israël-boekjes om via close-reading te kritiseren, maar dat zou een encyclopedie opgeleverd hebben met heel veel herhalingen, want het is allemaal van hetzelfde laken een pak. Ik geef wat voorbeelden met de aanbevelingen erbij:
Anja Meulenbelt, “Oorlog als er vrede dreigt”(2010): “Hoe is het gesteld met het democratische gehalte van een land dat het leger laat bepalen wanneer er een volgende oorlog moet komen?”
Dries van Agt, “Een schreeuw om recht”(2011): “Jaren nadat Dries van Agt de Haagse politiek vaarwel had gezegd, werd hij gegrepen door het zich al decennialang voortslepende Israëlisch-Palestijnse conflict en vooral door het lot van het Palestijnse volk. Hij maakte er een uitvoerige studie van en zette zijn bevindingen en overpeinzingen op papier. ( . . .) En het is vooral ook een hartstochtelijke steunbetuiging aan een volk dat het slachtoffer van de geschiedenis dreigt te worden.”
Stan van Houcke, “De oneindige oorlog” (2014): “In dit boek wordt de stem gehoord van kritische joodse schrijvers, filosofen en historici, maar ook van het voormalig hoofd van de Israëlische Inlichtingendienst en activisten; mensen die in het Westen te weinig worden gehoord. Zij confronteren de lezer met een ongemakkelijke waarheid. Israël rijst uit De oneindige oorlog op als een dolgedraaide, racistische samenleving. De enige sprankel hoop die er te ontwaren valt, schuilt erin dat Van Houcke sommige van zijn heftigste Israël-critici uitgerekend in dat land zelf gevonden heeft.”
Meindert Dijkstra, “Palestina en Israël” (2018): “Dit boek helpt te begrijpen waarom de Palestijnen, wat ook hun herkomst is geweest, al eeuwenlang geworteld zijn in hun erfgoed Palestina en nog altijd recht hebben op een eigen land, volk en staat.”
Derk Walters, “Israel zegt geen sorry meer”(2018) “Per 1 juli 2017 kreeg Derk Walters geen nieuwe werkvergunning meer van de Israëlische autoriteiten, waarmee er een einde kwam aan zijn tijd als buitenlandcorrespondent voor NRC Handelsblad. De krant schreef het besluit niet anders te kunnen zien dan als “een poging van Israël om vrije en kritische nieuwsgaring over dat land te belemmeren’. In zijn boek beschrijft Walters zijn uitzetting als een goed voorbeeld van Israëls toenemende zelfverzekerdheid. Zo schaamt het land zich niet langer voor de bezetting, maar zegt het nu openlijk: de Westelijke Jordaanoever behoort ons toe. Voor een buitenlandse journalist betekent dit extra inzet en scherpte, meedogenloosheid wat betreft de feiten en een rechte rug.”
U ziet: links-regressieve leugenlaster te kust en te keur, maar ik koos ter filering dit boekje van VdH uit 2008 omdat het indertijd nogal wat positieve belangstelling kreeg, er drie drukken van verschenen en . . . . . . er sinds die tijd niks veranderd is aan de standpunten van de Israëlhaters. Ondanks al het nieuwe bewijs dat toch echt de islam en de Arabieren altijd het probleem hebben gevormd, niet Israël en de Joden. Dennis Prager, die vele jaren van zijn leven besteedde aan pogingen te doorgronden wat nou de onoplosbaarheid veroorzaakt van “het Palestijns-Israëlisch conflict” kwam tot de conclusie dat die in een paar woorden kon worden samengevat: “De Arabieren willen de Joden vermoorden”. Wat ik al zei: er is een WIL tot haat jegens de Joden.
De Proloog heeft dus tot titel: “De ironie van de geschiedenis”. Klinkt beschouwelijk. Maar in de tekst die daaronder volgt, toont VdH totaal geen “ironie” aan. Het is gewoon een woord dat hij inzet om interessant en diepzinnig te lijken. Het enige wat hij doet, is kwalijke “redeneringen” opzetten en botte stellingen poneren.
Die “ironische” proloog dus. In de allereerste alinea ervan vinden we al meteen de inmiddels standaard poging — standaard sinds de “Nieuwe Historici” op het Israëlisch toneel verschenen — om gruwelen die in elke oorlog nu eenmaal plaatsvinden op te blazen tot bewuste massamoord door Joden. Het gaat dan steeds om de oorlog van 1948, waarin Israël zijn bestaansrecht verdedigde. In twee hoofdstukken hierboven heb ik al twee andere voorbeelden behandeld: Deir Yassin en Lydda.
VdH — schrijft: “Eind 2000 vond in Tel Aviv een rechtszaak plaats tegen een jonge joodse historicus die een jaar tevoren afgestudeerd was op een in het Hebreeuws geschreven scriptie over vijf Palestijnse dorpen aan het noordelijk deel van de Israëlische kust. Een van die dorpen, tegenwoordig een vakantieoord aan het strand, heette Tantura. In zijn scriptie beschreef de jonge onderzoeker, Theodore Katz, wat zich daar in de nacht van 22 op 23 mei 1948 afgespeeld had. In drie woorden samengevat: ‘uitzonderlijk moorddadige acties’. Van de in totaal iets meer dan 1700 Palestijnse inwoners van het dorp zouden er minstens 200 vermoord zijn. Een aantal van hen was op het strand geëxecuteerd, een aantal anderen was, nadat het dorp zich had overgegeven, door de Israëlische soldaten in woede neergeschoten. Vervolgens was de rest van de bevolking weggevoerd.”
Die “jonge historicus” was overigens een gezette kiboetzjnik met een grote snor van middelbare leeftijd. Mogen we hierin een teken zien dat VdH zich niet héél erg verdiept heeft in de zaak? Hij vertelt vervolgens het verhaal van de rechtszaak die Israëlische veteranen van de gevechten bij Tantura hadden aangespannen tegen Katz.
De veteranen wonnen, maar de sympathie van VdH ligt duidelijk bij Katz want “het is heel belangrijk te weten wat in Tantura plaatsgevonden heeft omdat de Palestijnen recht hebben op hun verhaal, Israël zijn verleden onder ogen moet zien en alle anderen, wij dus, dienen te weten onder welke omstandigheden een onder ‘onze’ verantwoordelijkheid geschapen situatie — (Resolutie 181 van de Verenigde Naties leidde tot de stichting van de staat Israël en het was die stichting die tot gebeurtenissen als die in Tantura leidde) — ten uitvoer is gebracht.”
U ziet: de stichting van Israël, waaraan “wij” via de VN hebben meegeholpen, is de oorzaak van wat er in Tantura gebeurde, niet de terreur van de Palmaffia’s vanaf 1920, want die hebben nou juist ‘recht op hun verhaal’. VdH concludeert:
“Vergelijk de discussie over de Armeense genocide. Zolang de Turkse overheid deze ontkent, blijft ruimte voor twijfel. De aanklager in de zaak-Tantura wist dat natuurlijk ook en deed daarom de suggestie dat alleen een (Israëlisch) staatsdocument, zwart op wit, als bewijs voor de door Katz geconstateerde uitzonderlijk moorddadige acties kon gelden. Een dergelijk document bestond niet en dus hadden de acties, zo suggereerde hij, niet plaatsgevonden.Daarmee leek de eer van Israël gered.Het zou mooi zijn als het leven zo simpel was.”
Tsja, zo bestaat er ook geen document om te bewijzen dat ik mijn moeder heb vermoord. Maar dat sluit niet uit dat ik het heb gedaan. Onberispelijke logica. Schuldig tot het tegendeel is bewezen. Let ook op die suggestie in de laatste drie regels dat er in Tantura wel degelijk gemassamoord is door de Joden. Dáár is het VdH om te doen. Hij verzwijgt dat er niet alleen geen “(Israëlisch) staatsdocument, zwart op wit” bestond, maar helemáál geen document, ook geen Arabisch document, officieel of onofficieel.
VdH baseert zich voor zijn verhaal op de school van de “Nieuwe Historici” van welke met name Efraim Karsh inmiddels heeft bewezen dat ze om Israël te besmeuren er niet voor terugdeinzen om bronnen te vervalsen en regelrecht te liegen. Op Middle East Forum verscheen in de herfst van 2001 een artikel over deze school, waarin alle voornaamste representanten in academia van de “progressieve” nieuwlichters werden opgesomd en nog eens werd vastgesteld dat ze behalve leugens ook nog eens een geringe productie hebben die voorts van povere kwaliteit is. “Hun boodschap is simpel: Israël is de belichaming van alles wat kwaadaardig is en is de kolonialistische agressor die alle oorlogen begon met de Arabieren die niets liever wilden dan met rust gelatenworden. Benny Morris, Ilan Pappé en Avi Shlaim ( . . .) zijn de bekendste van de Nieuwe Historici.”
Het bovenstaande is een citaat uit dat bovenvermelde artikel — “Israel’s Academic Extremists” — van een auteurs-collectief dat schrijft onder pseudoniem, “Solomon Socrates”, maar ik ben er vrij zeker van dat in elk geval Martin Kramer en Efraim Karsh erbij horen. En dit collectief van geleerden geeft nou toevallig als voorbeeld van bevooroordeelde Israël-belastering precies dat geval Katz-Tantura. Het collectief vraagt zich af hoe het kan dat zelfs Arabische contemporaine kranten of latere “geschiedschrijvers” in al die vijftig jaar tussen 1949 en 1998 nooit gesproken hebben van een massamoord of iets wat daarop lijkt. Tsja. Goeie vraag.
Ik geef nóg drie citaten van “Solomon Socrates”:
“Misschien wel het recentelijk meest besproken geval van schurken-wetenschap was een werk uit de school van de ”Nieuwe Geschiedenis” dat verder ging dan het presenteren van de Arabische versie om een bloedbad van Arabische burgers door Joden te verzinnen. Dit was in 1998 het werk van een masterstudent aan de Universiteit van Haifa, Theodore (“Teddy”) Katz, 45, een kibbutzjnik van middelbare leeftijd die actief was in Meretz en andere bewegingen van Israëlisch links. Katz schreef zijn masterscriptie onder toezicht van Kais M. Firro, een extremistische druzische hoogleraar bij de afdeling Geschiedenis van het Midden-Oosten. Ook Pappé was scriptiebegeleider.”
“De universiteit van Haifa stelde een interne onderzoekscommissie in naar de zaak en die ontdekte dat Katz systematisch de Arabische getuigen die hij voor zijn masterscriptie had geïnterviewd verkeerd had geciteerd; en dat hij ook anderszins bewijs had vervalst. Niettemin nam de universiteit geen disciplinaire maatregelen tegen de betrokken hoogleraren en werd ook Katz’s diploma niet ingetrokken. Evenmin heeft iedereen in de Israëlische academische wereld afstand gedaan van het Katz-onderzoek; Ilan Pappé blijft volhouden dat niet alleen Katz’s inmiddels ingetrokken aantijgingen juist waren, maar hij heeft aangegeven dat hij zelf van plan is de aantijgingen in zijn eigen geschriften te herhalen.”
Er was dus niet alleen géén bewijs dat het wél gebeurd was, maar wél bewijs dat het níét gebeurd was.
Tot zover dus de behandeling van alleen nog maar de openingsparagrafen van de proloog van het pamflet van VdH, die dus wil, ik zeg het nog maar eens, dat wij denken dat die Joden in 1948 daar in Israël best wel een soort nazi’s waren. Misschien is het toch relevant op te merken dat dit soort kwaadaardige verzinsels sterk bijdraagt om de Jodenhaat die door de media toch al elke dag bij de Nederlandse bevolking erin ingepompt wordt, nog op te voeren.
Ik citeer “Solomon Socrates”, die laat zien hoe dit soort gruwelpropaganda leidt tot nóg meer Jodenhaat in Israël:
“Katz heeft dan misschien afstand gedaan van zijn eerdere aantijgingen, maar het verzonnen bloedbad kreeg al snel een geheel eigen dynamiek, met reële gevolgen. Veel Arabieren die in 1948 in Tantura woonden en hun nakomelingen wonen nu in de Arabische stad Faradis, niet ver weg [van Tantura]. Na de “ontdekking” van het bloedbad begonnen Faradis-scholen uitstapjes te organiseren om de plaats van het vermeende bloedbad te bezoeken. Faradis, dat schrijlings ligt op een van de twee wegen naar Haifa vanuit het zuiden, was in grote lijnen gespaard gebleven van de rellen en het geweld die andere Arabische steden kenmerkten gedurende de jaren van de eerste intifada [in 1987]. Maar in september 2000 kwamen de stadsbewoners met geweld in opstand, blokkeerden snelwegen en vochten met de politie en er werd scherpe munitie gebruikt. Kan het zijn dat de universiteit van Haifa een primeur in de academische geschiedenis heeft gecreëerd — een gewelddadige rel veroorzaakt door verzinsels in een masterscriptie?”
Vervolgens gaat VdH uitleggen dat Israël een héél klein landje is — de helft van Nederland — maar tsjonge-jonge-jonge, zegt hij, wat veróórzaakt dat Jodenlandje een problemen! Hoe komt dat nou, vraagt-ie. En hij antwoordt:
“Sinds de interventies van de Verenigde Staten in Afghanistan en Irak en de wereldwijde botsing tussen de islam en het Westen lijkt de betekenis van Israël nog slechts toegenomen. De geografische ligging en religieuze aard van het land — aan de rand van het oorlogsgebied en een vreemd element in een islamitische omgeving — zijn daarvoor niet de enige verklaring. Een andere verklaring is de speciale verhouding tussen Israël en de wereldmacht van onze tijd, de Verenigde Staten. Deze verhouding is zo intiem dat Israël van die staten regelmatig de 51ste wordt genoemd.”
U proeft in het bovenstaande dat die “Clash of Civilizations” best wel eens aan de agressie van Amerika zou kunnen liggen, aan het massamoordend penetreren van het Fremdkörper Israël in die vredige en bucolisch-idyllisch-islamitische omgeving en aan die intieme verhouding van “Israël” met de leidende kringen in Amerika. Hier wordt natuurlijk voorts geknipoogd naar de “Joodse lobby” die zogenaamd op de achtergrond aan alle touwtjes in Amerika zou trekken. Je weet toch? Joodse wereldheerschappij!
Wat we tot nu toe van het betoog van VdH meenemen is dus dat die Joden in Israël moorddadig tekeer kunnen gaan en dat ze zulks doen met steun van een Amerika waarmee ze “intiem” zijn. Maar waarom steunen volgens VdH die leidende Amerikaanse kringen dat ministaatje dat zoveel reuring veroorzaakt? (Tussen haakjes: dat staatje veroorzaakt niet de reuring, dat doet de islamitische haat en de steun daarvoor van regressief-links en van de oliebelangen in de Noord-Atlantische wereld.)
Nou, zegt VdH, dat doen die kringen vanwege de Holocaust:
“De tegenwoordig grote aandacht voor joden wordt nog opmerkelijker als je naar de lange termijn kijkt. Als het jodendom vóór de Tweede Wereldoorlog in het Westen ter sprake kwam, was dat in negen van de tien gevallen omdat er een nauwe relatie bestond tussen het christelijke en het joodse geloof ofwel omdat het boek van de christenen, de Bijbel, begint met het boek van de joden. Een onbetrouwbare steekproef in de catalogus van de in Nederland aanwezige literatuur met in de titel het begrip ‘joden’ of ‘joods’ mag dat illustreren. Tot ongeveer 1800 hebben bijna al die geschriften betrekking op het christendom. Pas daarna verandert dat en krijgen de joden ook los van het christendom aandacht. Toch duurde het tot halverwege de twintigste eeuw dat hierin werkelijk verandering kwam en joden zelfs in het centrum van de belangstelling raakten. Hiervoor zijn twee redenen, “onontwarbaar met elkaar verstrengeld: Shoah en Israël. De bizarre ironie is dat dezelfde persoon die al het mogelijke heeft gedaan de joden voor eens en altijd van de aardbodem te doen verdwijnen, er in verregaande mate toe heeft bijgedragen dat zij steviger op de kaart staan dan ooit. Bitterder wraak voor Hitlers misdaden valt niet te bedenken. Hitlers bizarre rol is niet de enige ironie in de geschiedenis van Israël. Nee, wie zich in die geschiedenis verdiept, zal ontdekken dat daarin zoveel ironie schuilt dat het onmogelijk is van land en volk een eenduidig verhaal op te hangen. Toch gebeurt dat. Sterker nog, tot voor kort was in het Westen nauwelijks iets anders bekend dan zo’n eenduidig verhaal: van mensen zonder land die recht hadden op een land waar geen mensen woonden en die er na hard werken en harde strijd in geslaagd waren ‘de woestijn te doen bloeien’ en de vijandige omgeving te bedwingen.Het gebied dat tegenwoordig Israël heet, zo luidde de na de Tweede Wereldoorlog algemeen gedeelde overtuiging zoals verankerd in Resolutie 181 van de Verenigde Naties, zou mede om die reden terecht joods zijn. De ironie van de ‘thuiskomst’ van de joden na bijna tweeduizend jaar is echter dat hun vroegere buren van huis en haard verdreven zijn. Tot voor kort bestond daarvoor nauwelijks of geen aandacht.”
“Onontwarbaar”, “bizar” en “ironie” zijn in dit citaat wel de sleutelwoorden. Echt goeie chocola kan ik hier nauwelijks van maken. Maar toch meen ik een element waar te nemen dat VdH telkens probeert te benadrukken in de geschiedenis van de stichting van Israël: het was toevallig, die vergissing had niet gemaakt hoeven worden. Hoofdstuk 5 heet zodadelijk óók niet voor niks “Toeval te bitter voor woorden: Israël en de Shoah”. Hier, in deze proloog, begint hij met te stellen dat er niks bijzonders aan de hand was met de Joden in de wereldgeschiedenis. Daarmee ontkent hij waarvan hij zelf een manifestatie is: de millennia oude WIL in de wereld om de Joden dwars te zitten, een WIL die wel bekend staat als antisemitisme. Wat Hitler deed, de Holocaust dus, was niet de consequentie van die oude Jodenhaat, vindt VdH, maar een “bizarre ironie” en het ontstaan van Israël is “wraak” voor die unieke “bizarre” misdaad en wel een wraak die “bitter” is. Kortom: Israël is de ironisch-bittere wraak van de Joden op bizarre Hitler. Allemaal bizar-ironisch toeval. En de wereld zit er maar mee, zo wil VdH zeggen.
Wat VdH in elk geval niet goed ziet, is dat door de ironie van bizarre Hitler met zijn ironisch-bizarre Holocaust de Joden héél toevallig op een bizarre plek zijn terechtgekomen, want in Palestina hadden de Joden een geschiedenis van drie millennia liggen. Er was ook niks bitters aan omdat het inderdaad een godverlaten oord was waar de Joden welvaart en humaniteit brachten en omdat ook de meeste Arabieren in Palestina juist daardoor aangetrokken nieuwkomers waren. Het was inderdaad wél “een eenduidig verhaal”, veel eenduidiger en positiever dan van enige ander land ter wereld valt te vertellen. Het enige bittere was dat de Moefti van Jeruzalem, Amin al-Husseini, met Koran en Soenna in de hand de terreur tegen de Joden predikte. Die terreur had tot gevolg dat de legers van Egypte, Syrië, Irak en Jordanië Israël binnenvielen in 1948. Dát zijn de enige redenen dat “hun vroegere buren van huis en haard verdreven zijn”. Bij het ter perse gaan van dit boek in juni 2021 is er in mei opnieuw een cyclus van geweld geopend tegen Israël door Hamas. In mijn naschrift ga ik verder op deze meimaand in.
En dan die godvergeten chotspe: “Tot voor kort bestond daarvoor nauwelijks of geen aandacht.” Vanaf de door Israël gewonnen Zesdaagse Oorlog in 1967 hebben de antisemieten, islam-liefhebbers en links-regressieve collaborateurs met succes de hele Nederlandse bevolking gehersenspoeld met het verhaal van die zielige “Palestijnen” en dat nazi-achtige Israël. Dat konden ze omdat de “generatie van 68” inderdaad die succesvolle “Mars door de Instituties” heeft afgelegd en een totale monopolistische greep heeft gekregen op de media, de politiek en de universiteiten. VdH is er zelf een product van. De EU is vanaf het begin een Eurabië-en-islamiseringsproject geweest: de droom van De Gaulle was om steunend op het Middellandse Zee-bekken en de olielanden Amerika naar de kroon te steken. In ruil voor de olie moesten de Europeanen lief zijn voor de islam en veel moslim-immigranten toelaten (Bat Ye’Or, Eurabië). Op 27 November 1967 verklaarde De Gaulle openlijk dat Franse samenwerking met de Arabische wereld “de fundamentele basis voor onze buitenlandse politiek” was geworden. Na 1967 was Frankrijk voortaan pro-Arabieren en anti-Israël. En dat sloot heerlijk aan bij de ideologie van regressief-links met hun liefde voor exoten, de islam en hun haat-complex jegens Israël.
Wat hebben we tot nu toe als we VdH volgen?
Die Joden gaan in Israël moorddadig te keer, verdrijven een heel volk en komen daarmee weg vanwege de Holocaust en omdat ze “intiem” zijn met Amerika, maar tegenwoordig hebben we ze beter in de smiezen, die Joden.
VdH presteert het ook om van het voortdurende aannemen van anti-Israël-resoluties in de VN een karakterfout te maken van Israël, de Jood onder de naties. Bij hem hoor je niets over het feit dat de OIC, de Organisation of the Islamic Cooperation met 56 landen in de VN vertegenwoordigd, middels oliegeld telkens Derde Wereldlanden zover krijgt dat ze mee stemmen tegen Israël. Die kongsi is de oorzaak dat al die haat-resoluties aangenomen worden. Na 100 jaar terreur van de Palmaffia’s, drie genocidaal bedoelde oorlogen — 1948, 1967, 1973 — en een stuk of tien genereuze vredesvoorstellen die allemaal afgeslagen zijn door diezelfde Palmaffia’s vindt VdH echter dat de schuld bij Israël ligt omdat Israël de zelfmoord-resoluties niet uitvoert waarin geëist wordt dat Israël zich achter onverdedigbare grenzen terugtrekt en na Gaza ook “de Westbank” laat veranderen in een raket-lanceer-installatie. Israël komt volgens VdH met alles weg door de steun van Amerika en het Holocaust-complex van het westen. Lees maar:
“Een goede illustratie hiervan is dat vele van de hiervoor genoemde resoluties van de Verenigde Naties Israël verplichtten iets te doen of na te laten maar zelden of nooit resultaat hadden. Israël trok zich van de resoluties niets aan en de wereld liet het erbij. Geen enkel ander land, of het zouden de Verenigde Staten moeten zijn, heeft iets dergelijks ooit gedurfd en gekund. Israël wel. Waarom? En waarom heeft de wereldgemeenschap het daarbij gelaten?”
Ik denk dat VdH hier suggereert dat zulks komt omdat de Joden nu eenmaal achter de schermen over de hele wereld aan alle touwtjes trekken. En dan wijst hij er nóg eens op dat we die Joden beginnen door te krijgen:
“In de westerse wereld kon je tot voor kort over bijna elk onderwerp zeggen wat je wilde, desgewenst grof zijn, behalve over Israël. Wanneer je op dat land en zijn bewoners de criteria toepaste die overal van toepassing zouden moeten zijn – humaniteit, internationale rechtsorde, zelfbeschikkingsrecht, kritische reflectie – was het smeken om problemen en kreeg je per omgaande het etiket ‘antisemiet’ opgeplakt. Dit betekende zoveel als: discussie gesloten. Vanuit de context van de jaren zestig en zeventig van de twintigste eeuw is dat eventueel nog te begrijpen. Het besef van de Shoah was zo recent, de woede daarover dermate, zo ook de sympathie voor het kleine, dappere Israël dat nuchtere reflectie moeilijk leek. Begin eenentwintigste eeuw is dat veranderd. Het is helaas onduidelijk waartoe die verandering leidt.”
Dit is pervers. Maar is het antisemitisme? “Nuchtere reflectie” levert volgens mij nu juist het inzicht op dat er een islamitische wereld is die niks anders te bieden heeft dan terreur en chantage en een Israël dat zich zo proportioneel mogelijk te weer stelt. En dat de Israël-demonisering vooral sinds de oliecrisis van 1973 alomtegenwoordig is.
Nee, ik kan niet bewijzen dat VdH een antisemiet “is”. Ik kan alleen aantonen, net als bij al die andere links-regressieve gekken, dat hij er alles aan doet om de Jood onder de naties, Israël, te belasteren. Dat hij de Joden WIL dwarszitten. Maar dat aantonen kost wel ontzaglijke hoeveelheden energie en tijd en veel close-reading. Ik ben dat hier ter plekke, zoals u kunt lezen, opnieuw aan het demonstreren. Zoals ik dat al zo vaak heb gedaan. Neem bijvoorbeeld — en het is echt maar een voorbeeld uit vele — Thomas von der Dunk (Volkskrant), een motorrijdende leernicht met heel veel begrip voor het geloof dat inspireert tot het gooien van homoseksuelen van hoge flatgebouwen. Hem heb ik eindeloos moeten analyseren om telkens opnieuw de vinger te kunnen leggen op wéér een perversie, een lasterleugen of verzwijging inzake Israël. De grote Vlaamse geleerde Etienne Vermeersch bleek ook al iemand met een rugzakje als het op Joden aankwam: met hem voerde ik een polemiek die vooral van mijn kant uitputtend en lang was. Ik kan de keren niet tellen dat ik wéér stuitte op een krantenstuk, televisiedocu, nieuwsuitzending of kwaaksjoo waarin wéér kwaadaardige onzin werd verkocht over Israël door een “linkse” of een moslimische of zelfs ook Joodse zwatelaar. Ja, die laatsten bestaan ook, in Israël zelf heb je er tienduizenden van, van die vertegenwoordigers van het het met de islam collaborerende links-regressieve narcistisch-hedonistische zelfverheffingsneuroten-machtsconglomeraat. In Nederland wordt dit soort Stockholmsyndroom-Joden — Raoul Heertje, Natascha van Weezel — door reisburo NPO erop uit gestuurd om het definitieve bewijs te leveren dat Israël niet deugt. Altijd handig: Joden die het zelf óók zeggen. Een Jood die het zelf héél uitdrukkelijk zei, dat “het zionisme” en dus Israël niet deugt — en daarmee links-Joods-Amerika nog gekker maakte dan ze al zijn — is Ari Shavit aan wie ik in voorgaande hoofdstukken van dit boek ook wat woordjes heb gewijd.
En ja hoor! Ook VdH brengt een paar Joden in stelling “die het zelf zeggen“. Lees maar:
“Dat brengt mij op de voorlopig laatste en ingrijpendste ironie in de geschiedenis van Israël. Vooral in de afgelopen tijd hebben nogal wat joden (althans mensen van geheel of gedeeltelijk joodse komaf) zich fel tegen de situatie in Israël gekeerd. Noam Chomsky is een van hen – en een van de eersten. Hij beroept zich op voorgangers als Martin Buber en Hannah Arendt en bevindt zich vandaag de dag in het gezelschap van Tony Judt, Ilan Pappe, Norman Finkelstein en minder bekende personen als Jacqueline Rose, Joel Kovel en Richard Cohen, plus, in Nederland, de aanhangers van de in 2001 opgerichte stichting Een Ander Joods Geluid. Hoewel genoemden door een flink deel van de pers gewoonlijk voor idioten worden uitgemaakt, hoef je maar tien minuten hun geschriften of activiteiten te bekijken om te begrijpen dat een dergelijke kwalificatie slechts het effect van de boemerang kan hebben. Antisemieten dan? Joodse antisemieten?”
Daar hebben we de zogenaamde “ironie” weer en deze keer van de “ingrijpendste” soort. Ik ga niet beweren dat ik ze allemaal gelezen heb, die Goede Joden die het óók snappen, net als VdH, maar ik ken wel veel van het links-regressieve gespuis dat zich in diezelfde hoek bevindt als deze Stockholmsyndroom-Joden. En ik heb uit die hoek nog nooit één steekhoudend argument gehoord dat mijn verhaal ook maar op een enkel onderdeel onderuit haalt, het ware verhaal namelijk dat de Joden alle juridische en morele rechten hebben om “from the river to the sea” te wonen in Palestina, dat ze er nooit iets anders dan welvaart en humaniteit hebben willen brengen en dat de Arabieren maar één ding behoefden te doen om de vrede te laten uitbreken: ophouden met terreur. En als VdH “maar tien minuten” de “geschriften of activiteiten” van die Goede Joden hoeft te bekijken om fundamentele kritiek op Israël te vinden, dan had hij toch ook wel tien regels kunnen besteden aan een weergave van de argumenten die ze hebben? Maar ik vind ze in zijn hele boekje niet.
VdH is dus geen antisemiet, zo beweert hij zelf, maar hij heeft wel een groot probleem met “Israël”. Iedereen ter wereld heeft een probleem met Israël zegt hij, zou althans een probleem met Israël móéten hebben. Je hoeft, vindt hij, geen antisemiet te zijn om te zien dat die Joden daar in Israël nog eens de wereld in brand gaan steken.
“Israël is niet alleen het probleem van de joden. Als brandhaard van internationale spanning is het land het probleem van ons allen.”
Men ziet: VdH is geen antisemiet, hij constateert slechts dat Israël een wereldprobleem is, waarvan we allemaal last hebben.
En dan begint hij verward over “humanisme” en “collectivisme” en “nationalisme” te zwatelen. En daarbij moeten we begrijpen — of lees ik dat nou verkeerd? — dat Israël precies net zo’n nationalistische ontsporing is als Nazi-Duitsland. Lees even mee:
“Een van de belangrijkste dingen die ik daarbij geleerd heb, is wat je het ‘humanistisch principe’ zou kunnen noemen: dat het in samenleving en politiek uiteindelijk altijd om individuen gaat, niet om het collectief, en dat het verkeerd loopt wanneer met dat principe geschipperd wordt. Hannah Arendt, een van de meest onafhankelijke joodse denkers van de twintigste eeuw, zou hetzelfde anders zeggen, namelijk dat het uiteindelijk altijd om de moraal gaat, niet om de politiek en dat het misloopt wanneer de moraal in dienst wordt gesteld van de politiek in plaats van andersom. Het beetje water in de wijn wordt meer en nog meer, net zolang tot er van de wijn weinig overblijft. De Tweede Wereldoorlog laat van een dergelijke ontsporing extreme voorbeelden zien. Maar er zijn andere. Over één daarvan, Israël, gaat dit essay.”
Ben ik nou gek? Of hoe zit het? Staat hier nou dat Israël een a-morele, anti-humane en extremistisch-nationalistisch-collectivistische ontsporing is in de orde van grootte van vooral die ene andere extreme ontsporing tijdens de Tweede Wereldoorlog? Dat stáát er toch? Of niet?
Ja, dat staat er en als VdH dat nou vindt — buitensporig idioot natuurlijk — wat vindt hij dan van de reactie van de Arabieren die vanuit een waaráchtig a-morele en antihumanistisch-extremistisch-nationalistisch-collectivistische ideologie hun weldoeners, de Joden, gingen terroriseren? Daarna pas gingen de Joden zich verdedigen en dat konden ze goed, dat is gebleken.
Dat hij wel degelijk vindt dat Israëli’s eigenlijk best wel nazi’s zijn, blijkt uit de voortdurende parallellen die hij trekt. Zo zegt hij in zijn Epiloog — en nu loop ik even vooruit op de analyse daarvan:
“De huidige verhouding tussen Israëliërs en Palestijnen is complexer dan de toenmalige relatie tussen Duitsers en joden. Daar staat tegenover dat ook de te bespreken misdaad niet van dezelfde orde is.”
Toch niet maar eigenlijk wel. Of zo. Israëlische Joden en nazi’s zijn allebei misdadigers, maar de Joden niet precies een-op-een net zulke erge. Hij heeft het hier over de Wiedergutmachung van ex-nazi-Duitsland richting Joden en vergelijkt dat met wat volgens hem Israël ook aan “de Palestijnen” verplicht is in het kader van het herstellen van de onherstelbare vergissing.
VdH probeert zich tegen het verwijt van antisemitisme in te dekken door her en der te verklaren dat hij graag in Israël komt en dat hij er vrienden heeft. En neem nou dat zinnetje waarmee hij “Makkabeën I” besluit:
“De joden konden deze [Balfour-] verklaring niet anders zien dan als een godsgeschenk, vergelijkbaar met de gebeurtenissen ten tijde van Juda en de Makkabeeën. Vandaar dat zij het lichtfeest vanaf dat moment met meer overtuiging gevierd hebben dan voorheen. Daartoe ontsteken zij gedurende acht nachten een kaars in een speciaal voor dit feest bestemde kandelaar. De negende arm van deze kandelaar dient als reserve. Ook worden speciale liederen gezongen, passend (in olie bereid) voedsel gegeten en bijzondere spelletjes gespeeld. Een ontroerende gewoonte.”
Wat een mooi zinnetje nou toch! En de empathie die VdH in die drie woorden weet te leggen. Bovendien staat dat totaal plichtmatige zinnetje aan het einde van een tekst waar dit wordt gezegd:
“De belangrijkste van die zonen heette Juda, bijgenaamd de Makkabeeër. Deze naam is afgeleid van het Hebreeuwse maqqabi, wat strijdhamer betekent. Juda is dus een vroege versie van Karel Martel (martel betekent eveneens hamer), de middeleeuwse vermorzelaar van de Arabieren. Hij was een Terminator uit de oudheid, een mannetjesputter die met zijn vijanden wel raad wist. En inderdaad, na een harde strijd werden ‘de vreemdelingen’ verslagen en begaven Juda en de zijnen zich naar de berg Zion.”
Dan denk je: vooruit maar, die Joden konden dus ook knokkers zijn, maar ja, de tijden waren er ook naar. Maar in “Makkabeën II”, achterin het boekje, komt er toch een aap uit een mouw. Geen idee hoe je die aap moet noemen, het is in elk geval een aap van een goochelaar die ik boven aanduidde als een “Israël-irrationalist”, want als je de Joden in Israël die al honderd jaar het Kwaad van de nazistische islam zo proportioneel mogelijk bestrijden de kinderen van de duisternis noemt dan ben je géén redelijk mens:
“In het oudtestamentische boek Makkabeeën worden degenen die tot de komst van Juda de tempel in bezit hadden, verslagen, verjaagd en vermoord, om vervolgens geruisloos uit de geschiedenis te verdwijnen. Lange tijd dreigden de Palestijnen eenzelfde lot te ondergaan. Dat is niet gebeurd. Integendeel, zeker in de afgelopen jaren hebben zij zo vaak van zich doen spreken dat een groot aantal westerlingen bij het woord Israël eerder denkt aan het leed van de Palestijnen dan aan de triomf van de joden.Gevolg hiervan is dat geen weldenkend mens op dit moment in het joodse lichtfeest uitsluitend nog het licht en het feest kan zien. Het is onmogelijk te vergeten dat het licht voor anderen duisternis en het feest voor hen verdriet betekent.”
Zou VdH dat nou echt niet weten. Dat als die Moefti . . . . . . . ach: láát maar. De tekst loopt dan uit op een vergelijking met de “muur” die Israël tegen het terrorisme opgericht heeft met de muur die de Makkabeeën bouwden en de hulp die de Makkabeeën van de Romeinen kregen met die hulp die Israël van Amerika krijgt. Maar ook die “muur” — die alléén maar een muur is op plekken waar Palmaffia-sluipschutters Israëlisch gebied kunnen bestoken — gaat de Joden lekker niet redden:
“Om zich te beschermen tegen nieuwe aanvallen omringden de Makkabeeën hun land niet alleen met een muur maar verbonden zich ook met de opkomende grootmacht van hun tijd, de Romeinen. Dat verbond gaf hun net als de muur een grote mate van kracht en zelfstandigheid. Maar ook dit betekende slechts succes op de korte termijn. Aan het begin van onze jaartelling, in 66 na Chr. om precies te zijn, kwam het tot een definitieve botsing tussen de joden en hun beschermheren. Laatstgenoemden hadden weinig clementie, verdreven de opstandelingen en vernietigden dezelfde tempel die Juda de Makkabeeër ruim tweehonderd jaar eerder met zoveel overgave gereinigd had. Tot de dag van vandaag is er van die tempel niets anders over dan een Klaagmuur.”
En nou zou je wéér kunnen gaan uitleggen dat als de Arabieren vandaag met terreur ophouden, het morgen vrede is en overmorgen Gaza en “de Westbank” welvarender, veiliger, vrijer en “inclusiever” zijn dan ooit, maar ik denk dat ik mijn zaak maar eens laat rusten. Intussen heb ik wel het gevoel dat VdH de ondergang van Israël zeer zou verwelkomen.
En dan nu die Epiloog getiteld “Something rotten in the State”.
De eerste drie pagina’s van zijn Epiloog hangt VdH op aan de in 2020 op 74-jarige leeftijd overleden Robert Fisk. Hij introduceert hem in 2008 aldus:
“Een paar jaar geleden publiceerde de correspondent van de Britse krant The Independent een bijna 1400 pagina’s dikke pil over het Midden-Oosten. De man, Robert Fisk, verbleef op dat moment al bijna dertig jaar in de regio. In die tijd was hij overal geweest, had alle kopstukken gesproken (Osama bin Laden drie keer), ontelbare vragen gesteld, duizenden mensen ontmoet, honderden artikelen geschreven en tientallen conflicten verslagen. Tijdens dat alles had hij zoveel ellende gezien dat hij diep somber was geworden. Vandaar dat hij zijn magnum opus besluit met de laatste regels van het enige gedicht dat hem naar eigen zeggen altijd weer tranen in de ogen bezorgt ( . . .).”
We laten dat gedicht, de tranen en de verdere verering van VdH voor Fisk zitten en stellen vast dat er over Fisk heel andere meningen bestaan, bijvoorbeeld bij de beruchte Amerikaanse rooie rechtserd Mark Steyn die in 2002 het volgende schreef
“Drie weken geleden[dus ergens vlak voor de onthoofding van Daniel Pearl op 1 februari 2002] suggereerde Robert Fisk, de Midden-Oosten correspondent van de Britse Independent, aan de ontvoerders van Pearl een bekende redenering: het doden van de Amerikaan zou ‘een grote blunder zijn, een doelpunt in eigen goal van de ergste soort’, ‘de beste manier om ervoor te zorgen dat het lijden ‘ — van Kasjmiri’s, Afghanen, Palestijnen, wat dan ook — ‘niet wordt geregistreerd’. Anderen hadden een soortgelijk idee in de aanbieding: als je Daniel vrijlaat, kan hij jouw verhaal vertellen, je boodschap verspreiden. Op de een of andere manier blijven we het punt missen waarom het gaat : het verhaal kwam wel degelijk naar buiten, het afgehakte hoofd is de boodschap.”
Diezelfde Mark Steyn schreef in 2007 over Fisk:
“Hij is een van die kerels die te lang in het Midden-Oosten hebben gezeten, en als gevolg daarvan is hij, eh, nou ja . . . . eigenlijk zelfs méér dan inheems geworden. Dit is een man die telkens wanneer hij iets feitelijks probeert vast te stellen, het bij het verkeerde eind heeft. En de rest van de tijd verdwaalt hij in zijn waanzinnige, slijmerige columns.”
En Fisk heeft inderdaad Osama Bin Laden drie keer geïnterviewd, maar VdH vertelt er niet bij hoe dol Bin Laden was op Fisk, de man die het lijden der Arabieren zeer aan het hart ging. Zelfs de Volkskrant meldde bij Fisks overlijden in 2020:
“Hij trok ook van leer tegen de verplichting iedere partij netjes aan het woord te laten om elke schijn van partijdigheid te vermijden. Zijn motto was ‘neutraal en onbevooroordeeld aan de kant staan van diegenen die lijden, wie dat dan ook zijn’. ( . . .) Hij maakte naam als de man die drie keer terroristenleider Osama bin Laden interviewde, in de jaren negentig. Bin Laden vond de Arabisch sprekende Brit ‘een neutrale journalist’. Hun eerste ontmoeting vond plaats in een chique Londens hotel, waar de terroristenleider op slippers Fisk in de lobby opwachtte. Bin Laden zou zelfs het Witte Huis hebben geadviseerd Fisks artikelen te lezen.”
Enfin, samen met deze Fisk verliest VdH zich drie pagina’s lang in handenwringende wanhoop over het kolonialisme dat het vredige Midden-Oosten na de Eerste Wereldoorlog zo overhoop heeft gegooid en boos heeft gemaakt. En oh, wat is dat toch een tragedie met dat Israël! Wát een vergissing! Al honderd jaar moord en doodslag! Al die mislukte vredespogingen! Die muur die maar “kronkelt en kronkelt”! Die nederzettingen! “Met elke centimeter die er bij is gekomen en met elke nieuwe joodse kolonist is en wordt het probleem vergroot.” Geen uitweg! “Een ondertussen bijna honderd jaar oude ontwikkeling is daardoor nog altijd niet gestopt. Het ziet er evenmin naar uit dat iets dergelijks binnen afzienbare tijd zal gebeuren.” Het moet stoppen met dat Israël! Tsja, maar hoe moet dat dan meneer VdH? Door humanisme! Maar dat humanisme moet beginnen “bij de erkenning van de vergissing. Zolang die erkenning er niet is, zal het conflict van kwaad naar erger blijven gaan.”
Israël moet erkennen dat ze een vergissing zijn en dus hetzelfde soort voortschrijdend inzicht tonen als de Nederlandse Jood Herman Cohen:
“Vóór de oorlog emigreerde hij naar Palestina en streed voor Israël. Hoewel hij met de wijsheid van de oude dag altijd begrip heeft gehouden voor zijn jeugdig idealisme, betreurt hij in datzelfde idealisme blind te zijn geweest voor zijn Arabische lotgenoten en ‘de gevolgen die ons streven voor hun leven had’.Bij nader inzien treft de joodse bevolking van Israël dus wel degelijk blaam. Temeer omdat zij joods is, weet zij beter dan wie ook hoe het is om verjaagd, miskend, bedreigd en vermoord te worden. Het is verbazingwekkend dat zij niet inziet dat zij de Palestijnen heeft behandeld en nog steeds behandelt zoals zijzelf tweeduizend jaar lang behandeld is. En het is nog verbazingwekkender dat zij niet al het mogelijke doet aan die situatie een eind te maken. Het argument is bekend: we kunnen dat niet doen omdat mildheid aan onze kant betekent dat we vermorzeld worden. Het is, zoals ook in dit boek herhaaldelijk aangetoond, een oneerlijk argument: van mildheid tegenover en begrip voor de Palestijnen is in de Israëlische politiek nooit sprake geweest, vóór 1948 niet en daarna evenmin.Chaim Weizmann, David Ben-Goerion, Golda Meir en anderen hebben voor de Palestijnen nooit anders dan minachting gehad en zijn er altijd op uit geweest hen uit het ‘beloofde land’ te verwijderen.“
De Joden moeten voortschrijdend inzicht tonen. Maar de Palestijnse Arabieren en de hele verdere Arabische wereld hoeven dat natuurlijk niet. Blaam voor de Joden in Israël. Maar uiteraard geen blaam voor Palestijnse Arabieren, die onder leiding en dwang van Amin al-Husseini, de Moefti van Jeruzalem, vanaf 1920 de terreur zijn begonnen en die vervolgens onder Arafat, Abbas en Hamas tot anno nu hebben volgehouden. We noemen die drie genocidaal bedoelde oorlogen van 1948, 1967 en 1973 ook nog maar even. De Joden hebben “de Palestijnen” aanvankelijk, zeker naar de normen van die tijd, zéér fatsoenlijk behandeld, land gekocht voor méér dan goed geld en de arme pachters véél beter behandeld dan ze van hun feodale Arabische landheren ooit gewend waren geweest.
En kijk nou eens welk pervers frame VdH zet rond de constante pogingen van de Israëlische Joden om tot een compromis te komen met de Palestijnse Arabieren. ‘We kunnen niet mild zijn’ legt hij de Israëlische Joden in de mond, ‘want dan worden we vermorzeld’. En inderdaad, zodra de Israëlische Joden “mild” zouden zijn in de zin die de Palmaffia’s en VdH graag zien, dus in de zin van een zelfmoord-overeenkomst met de Palmaffia’s, dan kan je wachten op de genocide. Maar “mild” in de zin van compromis-bereid zijn de Joden altijd geweest, vanaf het voorstel van de Peel-commissie van 1937 tot op heden. De Palmaffia’s vanaf de Moefti tot Arafat, Abbas en Hamas hebben daarentegen constant alle steeds genereuzer wordende voorstellen van Israël afgewezen.
Na 1967 (drie keer nee van Khartoem) hebben ze aanbiedingen gehad die inderdaad alsmaar guller werden:1993 (Oslo met Clinton, Arafat en Begin), 2000 (Camp David met Clinton, Arafat en Barak), 2001 (Taba met Bush, Arafat , Barak), 2007 (Annapolis met Bush, Abbas en Olmert), 2008 (met Olmert en Abbas), 2011 (met Hillary Clinton, Obama,Abbas en Netanyahu). In die vredesvoorstellen hadden de Palmaffia’s gemiddeld zo’n beetje voor 98% hun zin kunnen krijgen, maar steeds duidelijker is gebleken dat de Palmaffia’s geen vrede willen, dat ze leven van terreur, corruptie en parasitisme, geen normale staat willen en kunnen runnen en alleen maar uit zijn op genocide op de Joden en de vernietiging van Israël, zoals inderdaad nog steeds in de beginselprogramma’s van Hamas en Fatah staat. En vergeet niet: de Palestijnse Arabieren hebben dus al vanaf 1922 een staat in Jordanië (70% van het Mandaatgebied). Zelfs van die resterende 30% die toch wel voor de Joden had mogen zijn, hebben ze óók nog een stuk aangeboden gekregen: in 1937 (Peelplan) en in 1948 (VN). En ze weigerden. Ze weigeren altijd.
Hoe durf je dan te schrijven (!): dat de Joden nooit genereus en compromisbereid (“mild”) voor de Palmaffia’s zijn geweest? Ze zijn nooit iets anders geweest en waarschijnlijk precies omdat ze zich herinneren wat VdH beweert dat ze vergeten zijn: de eigen vervolging. En natuurlijk weten ze dat er altijd types zijn als VdH die het zó weten te draaien dat de Joden toch weer de schuld krijgen. Nou ja, u ziet het: dat doet VdH tóch wel, al zijn de Joden nog zo coulant.
En dan die “minachting” die leidende zionisten (Chaim Weizmann, David Ben-Goerion, Golda Meir) voor de Palestijnse Arabieren zouden hebben gehad: ik sluit niet uit dat er in die kringen behoorlijk paternalistische en betuttel-racistisch is neergekeken op de eenvoudige fellahin, maar zeker niet op de Arabische elite. Ik denk bijvoorbeeld niet dat Chaim Weizman minachting had voor Faisal bin Hussein bin Ali al-Hashemi met wie hij in 1919 een overeenkomst sloot. En ik had bij VdH graag wat citaten gezien van uitgesproken minachting voor de Arabieren in het algemeen. Ik kan wel wat citeren van bijvoorbeeld Ben Goerion die zelfs na alle terreur van de kant van de Arabieren, in 1937 in een toespraak het volgende zei:
“Geen Joodse staat, klein of groot, in een deel van het land of in het hele land, zal [waarlijk] gevestigd zijn zolang als het land van de profeten niet getuige is van de verwerkelijking van de grote en eeuwige morele idealen die generaties lang gekoesterd zijn in onze harten: één wet voor alle inwoners, rechtvaardig bestuur, liefde voor je naaste, waarachtige gelijkheid. De Joodse staat zal een rolmodel voor de wereld zijn in zijn behandeling van minderheden en leden van andere naties. Wet en rechtvaardigheid zullen zegevieren in onze staat, en een stevige hand zal alle kwaad uitroeien binnen onze rijen. Dit uitroeien van het kwaad zal geen onderscheid maken tussen Joden en niet-Joden. Net zoals een Arabische politieman die Arabische geweldplegers helpt streng gestraft zal worden, zo zal een Joodse politieman die een Arabier niet beschermt tegen Joodse vandalen streng gestraft worden.” (16)
En zelfs op 16 mei 1948, dus twee dagen ná de onafhankelijkheidsverklaring, zond de officiële Israëlische radio — dat kan ook nooit zonder instemming van Ben Goerion zijn gebeurd — de volgende verklaring uit in het Hebreeuws en Arabisch. Dit dus terwijl de “elites” van vijf Arabische naties een genocidaal bedoelde aanval hadden losgelaten op de twee dagen oude staat Israël:
“Hoewel wij tot een woeste oorlog zijn gedwongen, behoren wij niet te vergeten, dat binnen onze grenzen leden van het Arabische volk de rechten behoren te genieten van burgers en dat de meesten deze oorlog haten. Wij moeten hun rechten op een gelijk niveau handhaven met die van alle burgers. Wij zien uit naar vrede en strekken onze hand uit om hun medewerking te verkrijgen bij het opbouwen van ons vaderland. Burgers, laat ons de integriteit van ons jonge vaderland handhaven.” (17)
Dus het citaatje dat VdH geeft van Ben Goerion uit 1922 — “Wij zijn landveroveraars en we staan tegenover een ijzeren muur. We moeten die muur doorbreken.” — zal dan toch in het licht van het bovenstaande gezien moeten worden: mét respect voor de rechten van de Palestijnse Arabieren en géén geweld tenzij daartoe gedwongen. Maar nee: VdH concludeert iets anders: “Hij zou zoiets dergelijks niet alleen talloze malen herhalen maar ook daadwerkelijk uitvoeren.” Maar dan zou ik toch graag wat meer citaten zien die de gewelddadig bedoelingen en daden van Ben Goerion illustreren en dan citaten die los staan van zelfverdediging. Ben Goerion wordt overigens wel vaker kwaadwillig verkeerd geciteerd. Een beruchte is deze: “We moeten de Arabieren verdrijven en hun plaats innemen” terwijl hij in werkelijkheid zei “we willen en hoeven de Arabieren niet te verdrijven en hun plaats in te nemen”. (18)
Ook een uit de context gerukt citaat van Theodor Herzl wordt door VdH gebruikt om de gewelddadigheid van het Zionisme te suggereren:
“In zoverre is het veelzeggend dat de grondlegger van het zionisme, Theodor Herzl, nog voordat alle kaarten op Palestina werden gezet, de politieke lijnen uitzette die meer dan honderd jaar later nog altijd wordt gevolgd. ‘In het gebied dat ons toegewezen wordt’, schreef hij in 1895 in zijn dagboek, ‘moeten wij de grondbezitters onteigenen. Tevens moeten we de arme bevolking naar de andere kant van de grens zien te krijgen ( . . .). Dat proces van onteigening en verwijdering moet echter wel discreet gebeuren.’ “
“Als we het land in bezit nemen, zullen we onmiddellijke voordelen brengen aan de staat die ons ontvangt. We moeten het privé-eigendom op de ons toegewezen landgoederen voorzichtig onteigenen. We zullen proberen de straatarme bevolking over de grens te loodsen door werk voor ze te vinden in de doorvoerlanden, terwijl we ze elke baan in ons land ontzeggen. De eigenaren van onroerend zullen onze kant kiezen. Zowel het proces van onteigening als de verwijdering van de armen moeten discreet en omzichtig gedaan worden. ( . . .) Het spreekt voor zich dat we respectvol personen met een ander geloof zullen tolereren en we zullen hun eigendom, hun eer en hun vrijheid beschermen met de hardste dwangmiddelen. Dit is nog zo’n gebied waarop we de hele wereld een prachtig voorbeeld zullen geven. ( . . . ). Mochten er veel van dergelijke onroerend-goed-eigenaren in afzonderlijke gebieden zijn [die hun eigendom niet aan ons willen verkopen], dan zullen we ze gewoon daar laten en onze handel ontwikkelen in de richting van van andere gebieden die van ons zijn. “
Dit klinkt uiteraard, met alle respect voor Herzls goede bedoelingen, toch niet helemáál prettig. Echter: in de praktijk in Palestina is niets gebleken van het planmatig over de grenzen bonjouren van arme fellahin. Integendeel: wel van ruime compensatie en zelfs begeleiding, zoals Herzl ook aankondigde. Voorts moet ter verontschuldiging van Herzl wel gezegd worden dat hij geloofde dat antisemitisme onuitroeibaar zou blijven en dat een deel van de locale bevolking bij een langer verblijf van Joden in hun midden altijd een vorm van Jodenhaat zou ontwikkelen. Vandaar die hang naar “etnische zuiverheid”.
Maar wat VdH uit dat suggestief afgeknotte citaatje van Herzl haalt, is natuurlijk weer uiterst dubieus: “Gedurende tientallen jaren hebben Israëliërs en hun bondgenoten de kwalijke kanten van deze politiek kunnen verhullen. Die tijd is voorbij. Dat nog niet eens om morele redenen. Bot gezegd: het kan de meeste Israëliërs en zeker de politici van het land vermoedelijk niet zoveel schelen wat er met de Palestijnen gebeurt.”
Hieronder de betreffende passages uit de dagboeken van Herzl in fotokopie:
(Uit: Volume 1 of The Complete Diaries of Theodor Herzl, edited by Raphaël Patai, translated by Harry Zohn, Herzl Press and Thomas Yoseloff, New York and London)
Het kon “ze” wél schelen — Herzl en Ben Goerion en de “zionisten” in het algemeen. En ook na 1948 hebben Palestijnse Arabieren een betere behandeling van de Joden gekregen dan van hun broeders in de buurlanden. Maar VdH blijft erop hameren dat “we” in het westen die Joden veel te lang hun gang hebben laten gaan, maar dat we ze nu in de gaten hebben met die onmenselijke behandeling van “de Palestijnen”.
“Het kan het Westen tegenwoordig wél en zelfs steeds meer schelen wat er met de Palestijnen gebeurt. Dit om te beginnen omdat de islamitische invloed toeneemt. Vervolgens omdat men zich er sinds september 2001 meer en meer van bewust is dat de Palestijnse kwestie de kern is van een mondiaal conflict. En tot slot omdat het Westen door de toenemende bekendheid met het lot van de Palestijnen met het eigen wereldbeeld in de knoop komt.”
Die Joden gaan de wereld nog eens in brand steken! Dat is het refrein van VdH. Voorts doet hij in 2008 dus net of er nog niet zo lang geleden een Israël-kritisch briesje is opgestoken in het westen. Maar dat is een leugen. Al sinds 1967 hebben de links-regressieve monopolie-media in het Westen Israël in toenemende mate gedemoniseerd en de Palmaffia’s opgehemeld en dat ondanks alle terreur die ze loslieten op zowel Israëli’s in Israël als op westerlingen en Joden in het westen. Ja, de islamitische invloed nam inderdaad toe: in de jaren 1970 via het olie-chantagemiddel en de terreurdreiging met name voor het vliegverkeer. En via de EU die in het geheim verdragen sloot met de Arabische landen om in ruil voor rust op het oliefront de islam en de islamitische immigratie van moslims in Europa te bevorderen. En men werd zich er inderdaad “sinds september 2001” meer bewust van “dat de Palestijnse kwestie de kern ( . . .) van een mondiaal conflict” is, maar dat lag niet aan de Joden en Israël.
Nee, dat kwam niet doordat het ministaatje Israël op zich van zo’n geostrategisch belang was of is, maar omdat de Arabieren en in toenemende mate Iran, kortom “de islam” dat Palestijnen-gedoe bewust hebben opgeblazen tot het allerbelangrijkste in de wereld, onder andere door via de UNRWA het vluchtelingenprobleem niet alleen in stand te houden maar zelfs nog te verergeren, door idioterwijs elke nieuwe generatie als “vluchteling” te boek te stellen. Intussen waren de Palestijnse Arabieren in Israël relatief welvarend en vrij en werden die in de Arabische landen zwaar onderdrukt. Die Bin-Laden die Robert Fisk zo’n geweldige vrijheidsstrijder vond, was niet alleen de opblazer van de Twin Towers, maar ook van die Palestijnse mythe. En verdomd! Die Palestijnse mythe zorgde inderdaad dat het westen steeds meer “met het eigen wereldbeeld in de knoop” kwam. De liefde voor de Palmaffia’s nam namelijk evenredig toe met de angst voor de islam. Ga eens in de eerste drie minuten van deze docu kijkluisteren naar Blair en Bush en Clinton vlak na Nine Eleven. Zie die hypocriete koppen terwijl ze zeggen:
Tony Blair: “Ik wil tenslotte zeggen, zoals ik al vele keren eerder heb gezegd, dat dit geen oorlog tegen de islam is. Het maakt mij kwaad, zoals het de grote meerderheid van moslims kwaad maakt, om Bin Laden en zijn handlangers omschreven te horen als islamitische terroristen. Zij zijn alleen maar terroristen zonder meer. Islam is een vreedzame en tolerante religie. En de daden van deze mensen zijn volledig in tegenspraak met de leringen in de koran.”
George W. Bush: “Ik wil vanavond ook spreken tegen moslims over de hele wereld. Wij respecteren uw geloof. Het wordt vrij beleden door vele miljoenen Amerikanen en door miljoenen meer in landen die Amerika tot zijn vrienden rekent. De leringen ervan zijn goed en vreedzaam. En zij die kwaad doen in de naam van Allah, belasteren de naam van Allah.” (Geweldig applaus in de senaat, o.a. van generaal Colin Powell. Ook van minister van BZ Condoleezza Rice die er intens-moederlijk bij glimlacht en goedkeurend knikt.)
Bill Clinton: “Ik wil dat u begrijpt , ik wil dat de wereld begrijpt, dat onze acties vandaag niet gericht waren tegen de islam. Het geloof van honderden miljoenen van goede en vredelievende mensen overal ter wereld, met inbegrip van de Verenigde Staten. Geen religie staat het vermoorden toe van onschuldige mannen, vrouwen en kinderen. Maar onze acties waren gericht tegen fanatici en moordenaars die moord aankleden als een daad van rechtvaardigheid en zodoende een grote religie ontheiligen in welks naam zij zeggen te handelen.”
Inmiddel zijn we vele tientallen grote en vele honderden “kleine” islamitische aanslagen en moordpartijen verder. De website “The Religion of Peace” houdt de score bij. Of ga anders, lezer, eens kijken op de website van het MEMRI (Middle East Media Research Institute) of Palwatch (Palestinian Media Watch) en verbaas u over de hoeveelheid uitzinnige bloeddorst die deze twee clubs aantonen in de Arabische en “Palestijnse” media.
VdH heeft nog meer bedreigingen voor Israël in petto. Israël, zo zegt hij, zal ten onder gaan aan de demografie:
“De tijd van verhulling is om nog een andere reden voorbij. Met de dag wordt duidelijker dat ook Israël zelf, met of zonder westerse sympathie, in een uitzichtloze situatie verkeert. Een van de verklaringen daarvoor is de demografie. Het land leeft op een tijdbom. Nog even en de Arabische bevolking in ‘groot Israël’ (Israël plus de bezette gebieden) is groter dan de joodse. Volgens sommige berekeningen is het zelfs al zover. Wat dan? Nog meer en nog hogere muren? Dat is geen optie.”
Ik weet niet hoe het u vergaat, lezer, maar ik voel smullend leedvermaak in deze alinea, ondanks de tragisch-noodlottig-meelevende toon. Gelukkig heeft Caroline Glick in haar meesterlijke boek van 2014 “The Israeli Solution” uitgelegd dat annexatie van Samaria-Judea (“de Westbank”) mogelijk én noodzakelijk is. Zie het hoofdstuk getiteld “De Demografische Tijdbom is een Blindganger”. Glick legt uit dat het Palestijnse Bureau voor de Statistiek in 1997 een onderzoek had uitgevoerd dat zei dat in 2015 de “Palestijnen” zodanig in de meerderheid zouden zijn in het geheel van het gebied Israël-Gaza-Westbank dat ze alleen maar inlijving zouden hoeven vragen in Israël om vervolgens via hun stemrecht een democratisch einde te maken aan de Joodse staat. Prominente Likoed-politici als Ariel Sharon, Ehud Olmert en Tzipi Livni geloofden dat en deserteerden toen uit het kamp van Likoed en liepen over naar het linkse suïcidale toegeef-kamp omdat ze dachten dat ze op een gegeven moment anders voor de keus zouden staan om óf de democratie óf de Joodse staat op te geven. Deze drie politici hebben vervolgens leiding gegeven aan het proces van terugtrekking uit Gaza in 2005. Een omineuze en historische vergissing.
Was de Amerikaanse toerist en zakenman Bennett Zimmerman maar eerder dan in 2004 naar Israël gekomen om met een groep vrienden autoritten te maken door de Jordaanvallei en het verdere Samaria-Judea, want dan waren zijn cijfers eerder doorgedrongen tot de politiek en was de dramatische ontruiming van Gaza niet nodig geweest met het aan de macht komen van Hamas en de verandering van het ministaatje in een terroristisch nest. Het viel Zimmerman op dat het landschap van Judea-Samaria waardoor hij reed extreem dun bevolkt was en hij vroeg zich af waar dan toch al die drie miljoen zeshonderdduizend “Palestijnen” zich verborgen die er volgens de volkstelling van 1997 moesten wezen. Hij vertrouwde het niet en stelde een groep onderzoekers samen die aan het werk ging en tot de slotsom kwam dat de volkstelling uitgevoerd door de Palestijnse Autoriteit op fraude berustte. Glick legt in het betreffende hoofdstuk precies de ins-and-outs uit van het onderzoek van team-Zimmerman, maar ze concludeert:
“Joden maken twee-derde deel uit van soeverein Israël en van Samaria en als de huidige trends doorzetten dan zal het aandeel Joden [in de bevolking] ten westen van de rivier de Jordaan stap voor stap toenemen, niet dramatisch afnemen [zoals de 1997 census beweerde].”
Niettemin dreigde nog in mei 2011 Obama in een speech voor de Joodse gemeenschap in Amerika (AIPAC) met precies datzelfde dilemma voor Israël: groeiende “Palestijnse” bevolking zou dwingen tot Joodse dictatuur of opgave van het Joodse karakter van Israël. Maar ja, Obama was dan ook een bevooroordeelde en kwaadwillende onbenul inzake Israël of maakte in elk geval die indruk. Zie hiervoor het betreffende hoofdstuk over Obama.
Verder meende de VdH van 2008 te moeten waarschuwen dat veel mensen in Israël genoeg hadden van al die oorlogen, dat ze nou eindelijk wel eens wilden gaan leven in plaats van overleven. VdH:
“Al sinds geruime tijd vertoeven 400 000 tot 800 000 Israëliërs met een dubbele nationaliteit liever op een veilige plek elders in de wereld dan in het eigen land. In het voorjaar van 2007 was het aantal mensen dat Israël verliet voor het eerst sinds de economische crisis van het begin van de jaren tachtig groter dan het aantal dat het land binnenkwam. Veelzeggender nog is dat een kwart van de Israëlische bevolking emigratie overweegt. Bij jongeren is dat zelfs de helft.”
Een ruime marge “400 000 tot 800 000” en zijn al die 600 000 echt vanwege de veiligheid elders gaan wonen? Omdat ze niet konden léven in Israël? Ik denk dat VdH geen flauw benul heeft van de redenenen van die mensen. In elk geval hebben de trends die hij meende waar te nemen in 2008 zich niet doorgezet tot 2020, want de officiële Israëlische statistieken laten een positief migratiesaldo zien, dus meer mensen kwamen binnen dan er weg gingen:
“Volgens schattingen van het Centraal Bureau voor de Statistiek [van Israël]wordt op 31 december 2020 de bevolking van Israël geschat op 9.291.000 inwoners. 6.870.000 zijn Joden (73,9% van de totale bevolking), 1.956.000 – Arabieren (21,1%) en 456.000 Overigen (5,0%). In 2020 groeide de Israëlische bevolking met 1,7%. 84% van de toename was het gevolg van natuurlijke groei en 16% van het internationale migratiesaldo. Gedurende het jaar werden ongeveer 176.000 baby’s geboren (73,8% geboren uit Joodse moeders, 23,4% uit Arabische moeders en 2,8% uit moeders van Anderen). In 2020 arriveerden ongeveer 20.000 nieuwe immigranten in Israël.”
Ook in deze Epiloog laat VdH geen invalshoek onbenut om de Joden van Israël de les te lezen, hun ondergang te voorspellen, verwijten te maken en nare, foute suggesties te doen. Wel een pagina of vier besteedt hij aan het verwijt dat de Joden, dank zij de diaspora altijd zulke individualistische kosmopolieten waren. Maar toen ze naar Palestina trokken werden ze nationalisten en niet zómaar nationalisten. VdH sluit aan bij “historicus en fascisme-kenner Zeev Sternhell” die de ideologie van het zionisme omschreef als nationalistisch en socialistisch “wat zeker niet hetzelfde is als nationaalsocialistisch maar wel op gemeenschappelijke wortels en verwante idealen wijst”. Bij dit suggestieve zinnetje laat VdH het niet:
“Vanuit dit perspectief mag het niet verbazen dat dezelfde nazi’s die joden met termen als ‘wurzellos’ omschreven, wél begrip hadden voor het zionisme. Dat zionisme maakte de geloofsgenoten in de diaspora immers hetzelfde verwijt, verkondigde eveneens een radicale ideologie en had eenzelfde fascinatie voor het (eigen) land.”
Eenzelfde fascinatie? Nou ja, met dit verschil dat de Joden geen racistische en moorddadige Uebermenschen-ideologie koesterden, geen militaire veroveringszucht vertoonden, pas gedwongen door terreur zich gingen verdedigen en geen plannen hadden voor de uitroeiing van de Palestijnse Arabieren, integendeel hen humaan behandelden en welvarender maakten, niet alleen vóór 1948, maar ook na 1967 in Samaria-Judea (“op de Westbank”). En als er nou één ideologie is die behalve het Führerprinzip (de oorlogszuchtige moordenaar en slavenhaler Mohammed is de absolute leider) en de expansieve oorlogszucht (jihad!) ook het Blut-und-Boden-Prinzip deelt met het nazisme is het de islam wel: Koran en Soenna schrijven voor dat land dat ooit islamitisch is geweest nooit meer in handen van de ongelovigen mag vallen. Trouwens: de hele aarde is voorbestemd onder het gezag van de moslims te komen. Het is werkelijk ongelooflijk dat VdH zulks onbenoemd laat. Bovendien komt de eis van de Palmaffia’s neer op het Judenrein aan hen uitleveren van “de Westbank”, waarna ze er een uitvalsbasis voor de jihad tegen Israël van kunnen maken. Maar VdH besluit met een verwijt aan de Joden dat ze zo ouderwets zijn:
“Het verzet van de post-zionisten tegen Israël heeft door ontwikkelingen in de afgelopen decennia nog een bijzonder tintje gekregen. Het lijdt geen twijfel dat de nationale staat z’n beste tijd gehad heeft en dat individuen in de toekomst in losse, wisselende, internationale verbanden zullen leven. Globalisering, kosmopolitisme en veeltaligheid zijn de tendensen van vandaag. Wat dat betreft hebben joden eeuwenlang op de ontwikkelingen vooruitgelopen. Zij waren de eersten. Zullen zij – zoveel ironie is haast onvoorstelbaar – vanwege Israël uiteindelijk in de achterhoede belanden?”
Daar heb je hem weer met zijn vervloekte “ironie”. En: nee, de Palmaffia’s, díé zijn modern! En zo totaal niet “nationalistisch”. Ze eisen alleen maar dat “de Westbank” Judenrein aan hen wordt uitgeleverd, waarna ze er een uitvalsbasis voor de jihad tegen Israël van kunnen maken.
In de laatste pagina’s van de “Epiloog” vergelijkt VdH Machiavelli (geweld!) met Erasmus (onderhandelen!) en roept de laatste aan om de Joden in Israël een moreel lesje te leren.
(Even tussen haakjes: weet u wat een chotspe (gotspe) is, lezer? Een jiddische grap maakt dat duidelijk: een jongetje van een jaar of twaalf heeft allebei zijn ouders vermoord en voor de rechter staande zegt-ie dan: “Jullie gaan toch geen wees veroordelen?”)
VdH beroept zich dus op Erasmus: “Hij bepleit geen geweld maar overleg, geen oorlog maar onderhandeling.”
Wie werkelijk bekend is met de laatste 100 jaar geschiedenis van de Joden en de Arabieren in Palestina is dit net zo’n chotspe als wat dat weesjongetje te berde brengt. Die geschiedenis namelijk is er een van constante pogingen van de Joden om te onderhandelen en bereidheid tot pijnlijke compromissen en van de kant van de Palmaffia’s eentje van honderd jaar lang antwoorden met haat en terreur.
“Water slaat stuk op steen. Eenieder kan dat aan de Israëlische kust met eigen ogen zien. Maar op de lange termijn, zo weten we, liggen de verhoudingen omgekeerd en gaat steen stuk aan water. Het slijt het uit. Water slijpt steen glad. Het slaat er gaten in. Het brokkelt het af. En uiteindelijk verpulvert het water het steen dermate dat het de laatste restjes als gruis wegspoelt. Hetzelfde zou je kunnen zeggen van de politieke opvattingen van Machiavelli en Erasmus. Op de korte termijn heeft eerstgenoemde zonder twijfel gelijk. Het succes van de staat Israël is daarvan het zoveelste bewijs. Geweld werkt. Oorlog lost iets op. Meedogenloosheid legt geen windeieren.”
Perversitas perversitatum! Constante perversiteiten en niks anders. Voortdurende totale omkering van alle waarheid en werkelijkheid. Op een gegeven moment moet ik stoppen met weerleggen. Maar ik wil wel wijzen op het feit dat VdH hier verlekkerd de natuur aanroept om te getuigen dat het nationalistische victimisme der Palmaffia’s nooit zal ophouden:
“Er leven op dit moment zo’n tien miljoen Palestijnen op de wereld. Hun aantal groeit snel. Ongeveer de helft van hen beschouwt zich als nakomeling van degenen die vanwege de stichting van de staat Israël op drift zijn geraakt. Er is voorlopig geen kijk op dat zij zich bij hun situatie neerleggen.”
Nee, dat hoeven ze ook niet en “de wereld” heeft ze dat mogelijk gemaakt. De speciale organisatie voor “Palestijnse” “vluchtelingen” — (tweemaal aanhalingstekens want veel Arabieren waren net zo hard import als de Joden en ook zijn er nog maar heel weinig van die oorspronkelijke vluchtelingen in leven: we spreken van een tweede en derde en zelfs vierde generatie) — heet UNRWA (United Nations Relief and Works Agency) en is een totaal corrupte NGO met een enorme budget en zwaar overbetaalde ambtenaren die samen met de Arabische landen het “vluchtelingenprobleem” al 70 jaar in stand houden. De UNRWA door gebruik te maken van een regeling die uniek is in de wereld en alleen voor deze “Palestijnse” “vluchtelingen” geldt, namelijk dat tot het einde der tijden alle opeenvolgende geslachten van nakomelingen van deze oorspronkelijke vluchtelingen ook de status van “vluchteling” krijgen en behouden. De Arabische landen werken mee aan de instandhouding door deze “vluchtelingen” uit te sluiten van de normale economie en ze geen enkel burgerrecht te geven. Ik herinner eraan dat in 1948-1949 uit de Arabische landen ongeveer eenzelfde aantal Joden met achterlating van al hun bezittingen werd verdreven als er Palestijnse Arabieren uit Israël waren gevlucht: ongeveer 800.000. Het doodarme Israël, zwaar getroffen door de pas afgelopen oorlog en een land dat nog helemaal opgebouwd moest worden, integreerde die uitgedreven Joden naadloos. Net zoals de Palestijnse Arabieren die niet gevlucht waren en in Israël waren gebleven. En die alle burgerrechten kregen. Dit dus in tegenstelling, zoals ik zojuist al opmerkte, tot de Arabische landen die hun broeders tot op de dag van vandaag burgerrecht ontzeggen.
Ook in de lange eindnoot 192, behorend bij de Epiloog, mijmert VdH over de overeenkomsten tussen zionisme en nazisme. Ik citeer de eerste helft van de noot:
“Over contacten en mogelijke overeenkomsten tussen nazisme en zionisme bestaat een grote hoeveelheid, veelal sterk gekleurd, onbetrouwbaar materiaal. Maar dat er wederzijdse sympathieën hebben bestaan en contacten zijn geweest (Eichmann deed Palestina in 1937 aan maar werd door de Britten niet binnengelaten), staat vast. Een fascinerend bewijs ervan is de medaille die Goebbels in 1934 liet slaan ter herdenking van het bezoek van Leopold von Mildenstein aan Palestina, met aan de ene kant de davidsster en aan de andere de swastika, voor een afbeelding zie trfw: lenni brenner 1455 nazi travels palestine.”
Contacten zijn er inderdaad geweest, maar die waren van de kant van de zionisten in Palestina vooral gericht op het zoveel mogelijk Joden naar Palestina krijgen. Met “wederzijdse sympathieën” wil VdH opnieuw de suggestie wekken dat die zionisten een soort nazi’s waren. Dat is de grofst denkbare perverse leugen. Het enige wat je kan zeggen is, dat er bij sommige propagandisten van het zionisme een opvatting over etniciteit bestond die ook aan het nazisme ten grondslag lag, maar dat was in die tijd in Europa een brede geestelijke onderstroom. Wat VdH wil, is dat we geloven dat het zionisme in oorsprong als ideologie net zo moorddadig was als het nazisme. Nou, dat hebt u in bovenstaande citaten van Ben Goerion en Herzl kunnen lezen. Op zijn ergst hadden de zionisten patriarchaal-koloniale en eurocentristische opvattingen in de zin van “The White Man’s Burden”. Er is wel bewijs dat de zionistische beweging in de opkomst van Hitler ook een voordeel zag: Ben Goerion zei dat wat decennia aan zionistische propaganda bij de Duitse Joden niet had kunnen bewerken, Hitler in een paar jaar voor elkaar had gekregen. En voor Europese Joden die niet naar Palestina wilden, hebben de zionisten, naar het schijnt, te weinig gedaan. En dan die medaille, met swastika en davidsster: die heeft Goebbels niet laten slaan uit sympathie voor de Joden maar uit sympathie voor de mogelijkheid om zoveel mogelijk Duitse Joden naar Palestina te sturen. Ja, daar hadden de zionisten en de nazi’s een gedeeld belang. Maar ook niet meer.
Het tweede deel van noot 192:
“Een interessante passage in dit verband staat in het ongepubliceerde, bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie bewaarde dagboek van Max Blokzijl, een van Nederlands grootste collaborateurs. Een week vóór zijn executie (en dus op een moment dat het zich mooier voordoen geen zin meer had) schreef hij, ‘mijn leven lang heb ik met joden samengewerkt en ben met hen oprecht bevriend geweest… [volgt een lange rij namen]. Wat ik den meesten joden echter blijf verwijten, is hun nationale onbetrouwbaarheid. Ik weet wel dat er ook in Duitschland ‘Duitschnationale Joden’ waren ( . . .) en zeker is dat het percentage Nederlandsche joden, dat zich Nederlander voelde voor 100% nog grooter [was] dan het soortgelijke in Duitschland (in Groot-Brittannië en Amerika is de situatie wellicht nog veel gunstiger). Over de geheele wereld echter zijn de joden, allen tezamen genomen, in de eerste en laatste plaats joden gebleven. En daarom bestrijd ik hun politieke leiding. Dus met uitzondering van het Zionisme’.”
Net als Goebbels dus: geen sympathie voor Joden, wel voor het zionisme. Een sympathie op grond van, ten eerste, het feit dat deze Ariërs eindelijk de Joden kwijt konden in een “wereld-getto” en ten tweede het “etnische” karakter van zowel nazisme als zionisme. Zoals gezegd: beide ideologieën varen op een brede geestelijk onderstroom in Europa, maar verder zijn het in karakter elkaars tegenpolen: vervolger en vervolgde, misdadiger en humanist. Maar VdH wil u laten geloven dat ze in elkaars verlengde liggen.
Het nationalistische victimisme van de Palmaffia’s zal nooit ophouden, constateerde VdH verlekkerd — het water zal de rots verbrijzelen! — en hij vindt ook dat het parasitisme van de Palmaffia’s een extra boost verdient. Al decennia pompten en pompen Europa en Amerika miljarden over in de zakken van Arafat, Abbas en Hamas. Dat geld ging en gaat voor een flink deel naar de bankrekeningen van de Palmaffiosi in Zwitserland en gaat verder op aan directe luxe voor deze terroristen. Een deel gaat naar leeflonen voor de families van omgekomen of gevangen zittende terroristen. Een deel gaat naar raketten, ander wapentuig en terreur-tunnelsdie onder de grenstussen Israël en Gaza door gegraven worden. Die tunnels worden ook naar Egypte gegraven en dienen voor de lucratieve smokkel van de Palmaffia-bazen. Iets productiefs hebben ze nog nooit met al die miljarden gedaan. Wie zei ook alweer dat gezien die miljardensteun Gaza inmiddels net zo welvarend zou moeten zijn als Singapore? Maar die miljarden die de Palmaffia’s al hebben ontvangen wil VdH nog met vele miljarden vermeerderen en dat noemt hij dan herstelbetalingen voor het door de Israëli’s aangerichte leed bij “de Palestijnen”:
“De huidige verhouding tussen Israëliërs en Palestijnen is complexer dan de toenmalige relatie tussen Duitsers en joden. Daar staat tegenover dat ook de te bespreken misdaad niet van dezelfde orde is. Het een afgezet tegen het ander schept wellicht perspectief. Nogmaals: als een proces, zoals in dit geval, fundamenteel verkeerd begonnen is, is de kans zeer klein dat het ooit goed komt. De enige kijk daarop begint met de erkenning van de beginfout en – schuld zonder boete is een wassen neus – de aanvaarding van de consequenties. Die consequenties kunnen om eerder geschetste redenen niet een terugkeer zijn naar de situatie van weleer. Resteert slechts één mogelijkheid: schadeloosstelling. Hoe, hoeveel, door wie (de internationale gemeenschap c.q. de Verenigde Naties kunnen zich niet aan hun verantwoordelijkheid onttrekken) en waarmee, het lijken onoplosbare vragen. Toch moeten ze beantwoord worden. Want zonder de erkenning van de fout én een schadeloosstelling aan de slachtoffers kan het met Israël, de Palestijnen en dus met een van de belangrijkste conflicten op onze wereld alleen maar nóg slechter gaan.”
Zuster, mag ik een teiltje?
Zo. En dan beginnen we nu maar eens de negen hoofdstukjes van dit fijne boekje één voor één te fileren.
“Een eeuw geleden, in de tijd dat onze grootouders en overgrootouders nog leefden, was het strookje wereld dat tegenwoordig Israël heet niet meer dan een van de vele randen van de Middellandse Zee. Het leven aan die randen – Oost-Spanje en Noord-Afrika, Italië, Griekenland, Zuid-Turkije – vertoonde grote overeenkomsten. Dat was al eeuwen zo. Aan de kust lagen havens en haventjes. Boten kwamen, boten gingen. Vracht werd in-en uitgescheept. Handelaars liepen rond. Winkeltjes hadden hun waren uitgestald. Paarden en wagens reden af en aan. Kortom, het was er – naar toenmalige begrippen althans – een drukte van jewelste. Hoe verder je van de kust af kwam, des te stiller het werd.”
Het bovenstaande is de eerste paragraaf van het eerste hoofdstukje getiteld “Een leven als altijd — Palestina aan de vooravond”. Daarin pastel-aquarelt VdH het leven in Palestina in de periode 1880-1920. Dat is, zoals u ziet, een niks-aan-de-hand-samenleving met dromerige dorpjes waarin het leven al sinds generaties vredig en mediterraan voortkabbelt.
En in die trant gaat VdH verder met de beschrijving van het platteland. Het is er hem duidelijk om te doen de komst van de Joden vanaf 1880 voor te stellen als de verstoring van een bucolische idylle. Maar anderzijds is hij er ook op uit de onmiskenbare economische opleving in Palestina die gepaard ging met de komst van de Joden niet aan de positieve invloed van diezelfde Joden toe te schrijven:
“Het is moeilijk te zeggen wie voor deze bloei verantwoordelijk was. Joodse historici hebben over het algemeen de neiging te beweren dat de ontwikkeling aan hun geloofsgenoten te danken is. Tot de Joden in groten getale naar Palestina trokken, zo beweren zij, was het land achterlijk. ( . . .) Palestijnse historici ontkennen niet dat de Joden in de Palestijnse export een rol hebben gespeeld, maar meer was er voor hen niet weggelegd. ( . . .) Eenzelfde discussie speelt omtrent de beroemde vraag of het Palestina aan de vooravond van de komst van de Joden een leeg land was dat met smart wachtte op nieuw aanwas. Talloze uitspraken getuigen daarvan. Er zijn echter net zoveel uitspraken waaruit het tegendeel blijkt.”
U ziet hierboven twee keer het woord “beweren”, maar het is echt wel meer wat die historici doen en het zijn echt niet alleen maar Joden die aan de Joden de bloei toeschrijven en het land voordien achterlijk noemen. Zie voor de talloze getuigenissen het hoofdstuk ”De historische en morele rechten van de Joden in Palestina: dé-kolonisatie en humanisering door de Joden vanaf 1880”. Daar vindt u ook de onderbouwde analyse van Mark Lewis die uitlegt dat in Palestina onder de Ottomanen in die tijd een wreed systeem van uitbuiting van de fellahin door veelal absenteïstische landeigenaren heerste. En dat het effect van de komst van de Joden vooral voor de armere Arabisch bevolking een verbetering van welvaart en rechtspositie betekende.
Bij de “Palestijnse historici” gebruikt VdH het woord “beweren” niet. Voor die getuigenissen van de bloei-op-eigen-Arabische kracht van Palestina in de periode 188-1920 moeten we trouwens helemaal naar achter in het boekje waar we in de eindnoten 12 tot en met 16 een eindeloze opsomming van literatuur vinden over de twee twistpunten ‘door-wie-de-bloei’ en ‘hoe-leeg-was-het land’. In eindnoot 35 bij hoofdstukje drie nog zo’n kale opsomming. Alleen in eindnoot 14 vinden we iets substantieels. Namelijk het volgende:
“Zie bijvoorbeeld de cijfers zoals vermeld in The Jewish Encyclopedia (New York 1901-1906), lemma ‘Palestina’, zie ook Farsoun en Zacharia, o.c. (noot 13) tabel 2.3. De waarde van de export vanuit Jaffa steeg tussen 1857 en 1881 van 156 000 naar 336 000 pond en vervolgens in 1908 naar 1 361 000 pond. De sinaasappelexport steeg tussen 1857 en 1879 van 6 miljoen naar meer dan 26 miljoen stuks. Enzovoort. Omdat de joodse immigratie vanuit Oost-Europa, de eerste aliyah, pas in 1882 begon, is het onmogelijk deze economische groei met de joden in verband te brengen.”
Ik zou zeggen: tussen 1857 en 1881 een verdubbeling, maar toen de Joden begonnen te komen, dus tussen 1881 en 1908, een verviervoudiging. Mijn conclusie uit die cijfers zou zijn: best wel mogelijk die economisch groei met de Joden in verband te brengen.
Het tweede hoofdstukje heet “De droom van Chaim — kracht en zwakte van het zionisme”, maar het gaat alleen maar over de “zwakte”, dat wil zeggen de verderfelijkheid van het zionisme. U moet namelijk weten dat het nationalisme de bron van alle kwaad is. En het zionisme is nationalistisch, toch? Zeg nou zelf. VdH ziet nog wel dat het zionisme zijn oorsprong vond in een ander kwaad, namelijk het antisemitisme dat zijn uiting vond in het Dreyfuss-proces en in de pogroms in Oost-Europa:
“( . . .) het verlangen [naar Zion] werd voor het eerst ook in politieke termen vertaald. ‘Het afschuwelijkste van de pogrom in Chişinău,’ schrijft Weizmann in zijn herinneringen, ‘is dat de joden zich als makke lammeren lieten afslachten en totaal geen weerstand boden.’ Het is een zinsnede waarvan de juistheid enkele decennia later op huiveringwekkende wijze bevestigd werd. Althans volgens de Zionisten. Zolang joden te midden van andere volkeren leefden, zouden ze niet in staat zijn zich te organiseren, te bewapenen en te verdedigen. Daarin moest koste wat het kost verandering komen. En daartoe bestond maar één middel: een eigen staat.”
Rare zionisten! Dat ze in de Holocaust een bevestiging zagen van de pogroms in Chişinău en dus van de noodzaak van het zionisme. VdH ziet hier uiteraard geen tegenstelling tussen het humaniserende en welvaart brengende nationalisme van de Joden en het ontmenselijkende en dood en verderf brengende nationalisme van “Hitler, Stalin en tientallen andere dictatoren” die “hierin het verst zijn gegaan”. U begrijpt: nét effe verder dan de zionisten die óók heel ver gingen in slechtheid! Zelfs de democratieën kwamen er volgens VdH pas na 1945 achter dat
“( . . .) een vergaande vorm van nationalisme ieders ondergang betekende. Sindsdien ligt de klemtoon binnen de nationale staten meer en meer op de burger en gaat men er, althans in het Westen en zeker in een land als Nederland, van uit dat het individu het doel is en de staat het middel, niet andersom. Vandaar uitdrukkingen als de bv Nederland, de burger als aandeelhouder en politici als administrateurs. Het is een standpunt dat haaks staat op het Israëlische – het huidige en zeker dat in de tijd van Weizmann.”
Opnieuw dus die ontkenning dat het nationalisme van het zionisme essentieel-fundamenteel-existentieel-cruciaal verschilde van het Europese nationalisme van vóór en tijdens de Wereldoorlogen en de “kolonisatie” van Palestina door de zionisten veeleer dé-kolonisatie mocht heten en in elk geval een vorm van ontwikkelingshulp was. Voorts: als er nou één staat is geweest die vanaf het prille begin tot nu toe een “BV” is geweest — voor een goed begrip: dat is een Besloten Vennootschap — is dat Israël: vanaf het begin door landaankoop en landontwikkeling, vervolgens door industrialisatie en high tech, met als fundament de chronische bereidheid tot handelen en onderhandelen, tot wheeling and dealing. Typisch Joods!
En ga eens in Arabierië vertellen dat nationalisme en collectivisme slecht zijn! Wat door VdH weer “vergeten” wordt, is dat de Palmaffia’s van Amin al-Husseini tot Arafat, Abbas en Hamas, die zich met terreur verzetten tegen die ontwikkelingshulp, dat deden vanuit een racistisch nationalisme dat zich vooral beriep op de islam, een ideologie die één-op-één elk wezenskenmerk met het nazisme deelt en dat de eerste Palmaffialeider, de Moefti van Jeruzalem, Amin al-Husseini, een bondgenoot van Hitler was en persoonlijk een extreem felle Jodenhater. Niets daarvan bij VdH!
Niet alleen demoniseert VdH het nationalisme van de zionisten, hij maakt het ook belachelijk: “Een onverwoestbare mythe wil dat de joden altijd naar Israël verlangd hebben.” Ik bespaar u VdH’s argumenten en geef direct toe dat, zoals hij claimt, veel voor te zeggen is dat we hier deels te maken hebben met een deelsinvented tradition, een traditie dus die achteraf bedacht is om een bepaalde werkelijkheid glans en legitimiteit te verlenen. Zeg maar zoals de “profeet Mohammed” 200 jaar na de veroveringen van Spanje tot Afghanistan door “de moslims” tot een mythe werd gemaakt om het islamitisch imperium een “spirituele” basis te geven. Maar feit blijft dat Theodor Herzl die mythe van “Zion”, dat is Jeruzalem, bewust en met succes heeft ingezet. Vervolgens maakt VdH van Weizmanns zionisme ook nog een individuele bevlieging:
“In zoverre overkwam Weizmann wat in de loop der tijden zovelen overkomen is, namelijk dat ze gegrepen werden zoals een monnik door God of een revolutionair door de leer van Marx en dat vanaf dat moment niets meer telde, behalve dat ene. Bij Weizmann en de zijnen heette dat ene Zion.Blind gingen zij ervoor, met een kracht die vleugels geeft, muren breekt, bergen verzet en woestijnen doet bloeien.”
Dat trekje komt telkens weer terug bij VdH: hij demoniseert en belastert het zionisme niet alleen, hij doet steeds net alsof het toeval is dat Israël is ontstaan. Hier de “bevlieging” van Weizmann en dadelijk in het hoofdstuk “Een knikje van Grote Broer — de VS,Truman en de joden” zal hij het doen voorkomen alsof het echt van toevalligheden heeft afgehangen dat Truman de stichting van Israël steunde, waarbij hij ook niet verzuimt de invloed van “de joodse lobby” aan de orde te stellen.
Het derde hoofdstuk heet “Heersers van golven en zand — de Britten in Palestina”. Hier gaat VdH in zeven pagina’s met reuzen-misleidings-stappen door de periode van het Britse mandaat. Eerst heeft hij het over Balfour die hij christelijk geïndoctrineerd noemt:
“Eerder in de twintigste eeuw al had Balfour, op dat moment premier van Groot-Brittannië, de zionisten Oeganda aangeboden. Toen zij dat aanbod afwezen, raakte hij nog meer doordrongen van hetgeen hem ook als kind al was ingeprent, en wel dat joden en Palestina bij elkaar horen als de vingers bij de hand. Het was het aloude christelijke, zeker in het Groot-Brittannië van de negentiende eeuw sterk herleefde besef: dat Palestina niet zomaar een land was en dat elke christen tegenover dat land een plicht had.”
Merk op hoe casual die Balfour — vertegenwoordiger immers van wave-rulers die vanaf 1922 ook over de zandduinen gingen heersen — volgens VdH eventjes Oeganda bijna weggaf aan de zionisten. Ach ja: kolonialistische imperialisten onder mekaar, zo knipoogt VdH. Merk ook op dat we volgens VdH in die christelijke bevlogenheid rond Palestina dan weer géén invented tradition moeten zien, maar een diep verbond van christelijke Britten met de christus-moordenaars, de Joden. Ik bedoel: er was in het Engeland van die tijd misschien net zoveel christelijk antisemitisme als christelijke liefde voor Palestina. VdH noteert wel keurig de geostrategische belangen van de Engelsen: Suez-kanaal dus Arabieren te vriend houden en anderzijds kan de lobby van Amerikaanse Joden altijd van pas komen. En dan was er ook nog de white man’s burden:
“Anders gezegd, het Groot-Brittannië dat heerste over de golven zou met behulp van de joden ook in de woestijn wel even orde op zaken stellen. Hoewel de Britten hun vergissing spoedig inzagen en vervolgens ook herhaaldelijk geprobeerd hebben te herstellen, is dat niet gelukt. Vanaf het moment dat Balfour zijn belofte deed, is het met dat zanderige stukje wereld van kwaad naar erger gegaan.”
Maar dat laatste kwam niet door de overmoed van de zionisten en Britten en de onverzoenlijkheid van de belangen van Joden en Arabieren, zoals VdH suggereert, maar door het feit dat — ja, het is een eentonig verhaal — de terreur die de Moefti vanaf 1920 organiseerde met Koran en Soenna in de hand.
“Teneinde de Joden uit Palestina te verdrijven gebruikte de moefti het immens ontvlambare potentieel van de islam, dat meer dan een millennium de kern van de sociale en politieke orde van het Midden-Oosten had uitgemaakt en zijn diepe anti-Joodse sentiment. De woede van de Profeet Mohammed weerspiegelend over de verwerping van zijn religieuze boodschap door de Joodse gemeenschap [in Medina], wemelen de Koran en de latere biografische overleveringen van de negatieve beschrijvingen van de Joden. In deze werken worden zij geportretteerd als bedrieglijk, kwaadaardig en verraderlijk volk, die in hun onstilbare lust tot overheersing met plezier een bondgenoot zouden verraden en een niet-Jood zouden bezwendelen, die knoeiden met de Heilige Schriften, de heilige boodschap van Allah versmaadden, en zowel Zijn boodschapper Mohammed hadden vervolgd alsook Jezus van Nazareth en andere eerdere profeten. Voor deze trouweloosheid zouden zij een reeks van vergeldingen moeten ondergaan, zowel in het hiernamaals, als ze zouden branden in de Hel, en hier op aarde waar zij terecht waren veroordeeld tot een bestaan van verworpenheid en vernedering.“ (19)
En precies dat alles ontkent VdH constant door het hele boekje heen, veelal door verzwijging — als VdH je enige bron is, kom je niet achter de vernietigende hoofdrol die Amin al-Husseini gespeeld heeft — maar ook door pure leugenlasterlijke onzin te verkondigen, bijvoorbeeld bij de beschrijving van de terreur van 1929. Hij gaat voorbij aan de terreur die vanaf 1920-1929 al gepleegd was onder leiding van de Moefti. Beter gezegd hij gaat er niet aan voorbij, maar vat het aldus samen:
“In augustus 1929 liepen duizend kleine irritaties en talloze botsinkjes tussen joden en Arabieren voor het eerst massaal uit de hand. Toeval speelde hierbij een niet geringe rol: de Hoge Commissaris was op vakantie en het hoogste zionistische gezag woonde het jaarlijks congres in Zürich bij. Joodse extremisten, zo gaat althans de meest waarschijnlijke versie van het verhaal, dachten hierdoor vrij baan te hebben, scandeerden leuzen, liepen rond met zionistische vlaggen en provoceerden Arabieren. Dezen trokken richting Klaagmuur, vernietigden joodse gebedsboeken en haalden de papiertjes met wensen tevoorschijn die vrome joden gewoonlijk tussen de stenen steken. Het een leidde tot het ander, de woede verbreidde zich als een olievlek en de bezettingsmacht, op dat moment bestaande uit het lachwekkende aantal van nog geen 300 politiemannen stond machteloos. De balans was ernaar: 133 joden werden gedood, 339 gewond, bij de Arabieren waren de aantallen 116 en 232.”
U ziet: een soort natuurverschijnsel dat door toeval ontstond. (Hé, daar heb je dat toeval weer!) Ja, en toen begonnen die “Joodse extremisten” te provoceren.
Dit is een totaal geperverteerde leugenversie van wat er echt is gebeurd en wat uitgebreid is gedocumenteerd. De geniepige provocaties kwamen uitsluitend van het Arabische Moefti-gespuis en het wrede bloedbad dat volgde — in Jeruzalem, Hebron en Safed — werd aangericht door Arabieren onder Joden. De Arabieren die sneuvelden vielen bijna uitsluitend door de hand van de Britse politie.
In het boek van Wim Kortenoeven, “De Kern van de Zaak” (2005), een goudmijn voor d’Oprechte Israëlverdediger, staan op de pagina’s 186-87 twee beschrijvingen van de Arabische terreur tegen de Joden in 1929. Ik neem ze met toestemming van Kortenoeven hier over:
De gebeurtenissen van 1929
In de zomer van 1929 verslechterde de situatie in Jeruzalem. De Moefti [Amin al-Hoesseini] gaf opdracht een van de muren nabij de Westmuur te repareren en liet een doorgang creëren die vanaf de Tempelberg direct in de [Joodse] gebedsruimte bij de muur uitkwam. Daarna liepen dagelijks ezels door de gebedsruimte en verstoorden de Joodse gelovigen. Kort daarop begonnen moslims in dezelfde buurt verschillende grote bouwprojecten, als gevolg waarvan de Joodse toegang tot de Muur werd bemoeilijkt en de gelovigen op die plaats nog meer hinder gingen ondervinden. Bovenop dat alles begon men in de aangrenzende Mograbiwijk wilde en luidruchtige ceremonies te organiseren, met de bedoeling de bij de Muur biddende Joden te storen en hen te provoceren.
Ondanks Joodse protesten deden de Britten niets om de pesterijen te stoppen en aangemoedigd door deze stilzwijgende toestemming ging de Moefti door met het ophitsen van de Jeruzalemse Arabieren. Toen de [anti-Joodse] ophitsing verder aanzwol, organiseerde de Joodse jeugdbeweging Betar een demonstratieve mars naar de Muur, alwaar de demonstranten, in strijd met eerder gemaakte afspraken, met Joodse nationale vlaggen zwaaiden en zij een korte toespraak aanhoorden.
Op de volgende dag, vrijdag 23 augustus 1929, werd een Arabische demonstratie gehouden en verzamelden zich duizenden Arabische gelovigen op deTempelberg. De kadi’s hielden opruiende preken en de bloeddorstige meute drong zich vervolgens van de Tempelberg richting de Joodse wijk van de Oude Stad en de Joodse buurten van modern Jeruzalem. In het gehele land ontbrandden onlusten. De meeste slachtoffers van deze’gebeurtenissen vielen onder de leden van de Joodse gemeenschappen in Hebron, Safed en Jeruzalem.
(Ze’v Aner,The Western Wall — hoofdstuk “The Events of 1929”)
De massamoord in Hebron
Toen de Arabieren van Hebron op vrijdagavond de 23e augustus hun gebedshuis verlieten, werden aan hen vervalste foto’s uitgedeeld van een in puin liggende Omar moskee [de Rotskoepelmoskee] in Jeruzalem. Op de foto’s was geschreven dat het gebouw door de zionisten was gebombardeerd. Een jood die voorbijkwam op weg naar de synagoge werd met een mes doodgestoken. Toen hij over de moord hoorde, waarschuwde rabijn Slonim (een man die de stad was geboren en opgegroeid en een vriend van de Arabische hoogwaardigheidsbekleders) de Britse politiecommandant. Maar hem werd gezegd dat hij zich met zijn eigen zaken moest bemoeien. Een uur later werd de synagoge door een bende [Arabieren] aangevallen en werden de biddende Joden afgeslacht.
De zaterdag daarop werd de yeshiva, het [Joods] theologische seminarie, geplunderd en werden de studenten vermoord. Daarop ging een delegatie van Joodse inwoners op weg naar het politiebureau, maar zij kwamen de lynchers tegen, keerden terug en zochten een toevlucht in de woning van rabbijn Slomin. Daar bleven zij tot de avond, toen de bende er voor de deur verscheen. Omdat ze er niet in slaagden de deur in te beuken klommen de Arabieren in de bomen achter het huis, sprongen van daaruit op het balkon en gingen door de ramen op de eerste verdieping naar binnen. Inmiddels was er bereden politie aangekomen — Arabische manschappen in overheidsdienst — en sommige Joden renden de trappen van Slonims huis af en de weg op.
Ze klampten zich aan de paardennekken vast en smeekten de politiemannen om af te stijgen en hun vrienden en familieleden in het huis te beschermen. Vanuit de bovenramen kwam intussen het verschrikkelijke geschreeuw van de oude mensen, maar politiemannen galoppeerden weg, de jongens op de weg achterlatend. Die werden neergestoken door de Arabieren, die van alle kanten waren aangekomen om aan de bloedorgie mee te doen.
Wat er in de bovenkamers van Slomins huis gebeurd was, werd duidelijk toen wij daar binnenkwamen en zagen dat de drie meter hoge plafonds onder het bloed zaten. De kamers zagen eruit als een slachthuis. Toen ik de plek bezocht, in het gezelschap van kapitein Marek Schwartz (een voormalig officier bij de Oostenrijkse artillerie), de heer Abraham Goldberg uit New York, en de heer Ernst Davies (correspondent van het Berliner Tageblatt) stond het bloed in een grote plas op de enigszins verzakte stenen vloer van het huis. Klokken, aardewerk, tafels en ramen waren aan diggelen geslagen. Van de spullen die niet waren geroofd was niets heel gelaten, behalve een grote zwartwit-foto vn drTheodor Herzl, de stichter van het politiek zionisme. Rond de fotolijst hadden de moordenaars het in bloed gedrenkte ondergoed van een vrouw gedrapeerd.
Op dezelfde dag van het bloedbad, in Hebron waren er Arabische rellen in Jeruzalem waarbij er ‘Dood aan de Joden’ werd geroepen en ‘De regering staat aan onze kant’. Het feit dat Joodse gemeenschappen in het gehele land op hetzelfde moment waren aangevallen, werd door de krant van de Moefti [Amin al-Hoesseini] Falastin, geïnterpreteerd als ‘bewijs van de spontaniteit van de Arabische verontwaardiging’.”
(De Nederlands-Canadese journalist Pierre van Paassen over de pogrom van 1929, in “Days of Our Years”, 1939)
In elk geval betekende 1929 de definitieve ommekeer, zo schrijven Mallmann en Cüppers in hun grondige en historisch-ambachtelijke studie “Nazi Palestine”. De verhoudingen waren kapot, er werd aan beide kanten steeds meer in militaire termen gedacht en Martin Buber besefte dat zijn Brit-Sjalom-organisatie, gericht op vrede tussen Palestijnse Arabieren en Joden zinloos was geworden. Maar om deze omslag te markeren kiest VdH een andere insteek. De Joden zijn de schuldigen! Hij citeert daartoe een zekere Arnold Eastwood:
“Zo schreef de particuliere secretaris van de Hoge Commissaris in een brief naar huis dat hij het standpunt van de Arabieren met de dag beter begreep. Hij was niet zozeer meer anti-joods geworden, legde hij uit, als wel meer pro-Arabisch. ‘De Arabieren zijn bevreesd de woestijn ingedreven te worden ( . . .) Die vrees lijkt me gerechtvaardigd. Elk jaar verkopen Arabieren land aan de joden maar geen jood verkoopt ooit land aan de Arabieren.’ Dat moest dus veranderen. Voortaan zouden niet de joden maar de Arabieren van de Britten de meeste steun ontvangen. De gevolgen waren ernaar. ‘Wat een land,’ schreef dezelfde secretaris in een latere brief. ‘Hier is per vierkante kilometer meer haat dan waar ook ter wereld.’ “
Tsja, hoe was dat laatste nou toch gekomen? Deze tijdgenotelijke Engelse meneer Eastwood, van wie ik nauwelijks gegevens heb kunnen googelen en die de zaken maar weer eens omdraait — de Jóden willen de Arabíéren de zee in drijven! — schijnt later toegetreden te zijn tot de regering van Jordanië. Een liefhebber van de islam en de Arabische wereld dus. In elk geval is VdH weer thuis: “Die Juden sind an allem Schuld!” Het rapport dat een onderzoekscommissie onder Walter Shaw in 1930 produceerde, concludeerde uiteraard dat de Arabieren verantwoordelijk waren voor de bloedbaden, maar ook dat de instroom van Joden het grote probleem was. Meneer Shaw bedoelde natuurlijk: als je de instroom van de Joden stopt dan heb je kans dat het echte probleem — het moorden door het Moefti-gespuis — in de hand gehouden kan worden.
VdH springt nu naar 1936:
“In 1936 liep het opnieuw en nog ernstiger fout. Dit keer waren het bijna uitsluitend Arabieren die in opstand kwamen, niet zozeer tegen de joden als wel tegen het Brits gezag dat, ondanks afspraken, onvoldoende deed om joodse immigratie en joodse landaankoop te beperken.”
Dit is ronduit belachelijk. Het liep fout? Het liep uitstekend althans voor de Moefti en de zijnen. Hij was het hoofd van een informele organisatie die de terreur leidde. En niet alleen “dit keer” waren het “bijna uitsluitend Arabieren” die terreur uitoefenden (“in opstand kwamen”) maar dat was álle keren zo geweest sinds 1920. En hoezo “niet zozeer tegen de joden als wel tegen het Brits gezag”? De terreur was wel degelijk zowel tegen Joden als Britten gericht.
Vervolgens was er de Peel-commissie van 1937 die een verdeling van het land voorstelde. Het sinds 1936 bestaande “Arabisch Hoger Comité” verwierp het plan en het Zionisten-Congres was er evenmin blij mee, maar verwierp het niet meteen. In elk geval zag de Britse regering er te weinig in, waarna de volgende commissie aan het werk toog, die in 1939 het White Paper produceerde, waarin een forse beperking van de Joodse immigratie en van Joodse landaankopen werd aanbevolen. Na een periode van 10 jaar moest de Joodse immigratie afhankelijk worden van de toestemming van de Arabische meerderheid in Palestina.
Dat laatste betekende oorlog tussen de Britse Mandaatsmacht en de Joden in Palestina, want de nood van de Joden in Duitsland werd steeds hoger. De manier waarop VdH die oorlog van 1936 – 1939 beschrijft is er een die hij steeds hanteert: die Joden zijn een eenheid van harde jongens die weten wat ze willen en de Palestijnse Arabieren zijn verdeelde softies die geen vastomlijnd doel hebben. Onzin natuurlijk en de snoeiharde en compromisloze Moefti had zich dit oordeel van VdH nooit laten aanleunen:
“De strijd werd nu zo mogelijk nog harder want de joden waren beter georganiseerd en beter bewapend. Zij wisten precies wat ze wilden en hadden weinig te verliezen. Bovendien hadden ze, opgestuwd door de gebeurtenissen in Europa, steeds minder keus.”
Want ook de de Moefti organiseerde prima en wist precies wat hij wilde: compromisloos alle Joden Palestina uit en hij wist binnen het “Arabisch Hoger Comité” voortdurend zijn zin door te drijven ten koste van de gematigden, zoals men kan leren uit het mede door mij vertaalde boek van Rubin & Schwanitz “Nazi’s Islamisten en het Moderne Midden-Oosten”. De samenvatting op de site van Bol.com van dat boek is uitstekend:
“Dit boek behandelt de islam zoals die reëel bestaat in het hedendaagse Midden-Oosten. Daarbij maken de auteurs het onderscheid tussen islam en islamisme, tussen gewone moslims en aanhangers van de politieke islam. De moefti van Jeruzalem, Amin al-Hoesseini (1897-1974), werkte innig samen met Hitler, Himmler en Eichmann. Hij was in staat zijn islamisme te laten domineren in het Midden-Oosten. De gewone moslims wilden samenwerken met de Joden in Palestina. De gematigde heersers in het Midden-Oosten stonden tijdens en vlak van de Tweede Wereldoorlog ook een pragmatische politiek voor. Niettemin wist de moefti van Jeruzalem hen buitenspel te zetten en zo nodig te vermoorden om zijn totalitaire politiek van alles-of-niets door te zetten. De symbiose tussen nazisme en islamisme is tot op de dag van vandaag van grote invloed in het Midden-Oosten. De auteurs volgen de personele en de doctrinaire lijnen van dit proces in detail op grond van pas ontsloten archieven die nog nooit eerder gebruikt zijn. vertalers: Jolanda van der Vorst-Molleman Dijksterhuis en Martien Pennings.”
En dan volgt er een passage in VdH’s boek waarvan je als lezer aanvankelijk vermoedt dat hij bezig is zich in te leven in het leed van de Joden, maar ten slotte volgt dan toch weer die “anti-zionistische” draai:
“Dit laatste [steeds minder keus] geldt vooral de tienduizenden vervolgden die aan het begin van en kort na de Tweede Wereldoorlog naar Palestina probeerden te ontkomen. Hun tochten waren vreselijk. Nadat ze uitgeknepen waren door ambtenaren, douaniers en politiemannen zwierven ze op wrakkige, overvolle boten over zee, hopend op de mogelijkheid ergens, het liefst in Palestina, aan land te gaan. Maar de Britten wilden er niet van weten, hielden zich strikt aan de regels, lieten niemand toe, stuurden de boten terug en beschoten ze zelfs. Geen wonder dat degenen die uiteindelijk in Palestina geraakten, geen scrupules kenden: niet tegenover de Britten, niet tegenover Arabieren, tegenover niemand.”
Genadeloos door leed, die zionisten, maar hoe dan ook: genadeloos. Lekker suggestief knoopt VdH daar dan meteen de aanslag op het King David Hotel aan vast:
“Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog liep de strijd tussen joden en Britten volstrekt uit de hand, met moorden, executies, kidnappingen en terroristische aanslagen. Een dieptepunt, vanuit Brits perspectief althans, was de aanslag op het King David Hotel in Jeruzalem, eind juli 1946. Hierbij kwamen 91 mensen om het leven, veelal Britse ambtenaren die in dat hotel kantoor hielden.“
Ja, het liep “volstrekt” uit de hand, maar dat kwam ten eerste omdat er al sinds 1920 terreur werd gepleegd door de Moefti-partij die telkens zijn wil wist door te zetten en voor geen enkel compromis open stond en ten tweede omdat de Britten die terreur bleven belonen met beperking van de immigratie van Joden plus de belofte aan de Moefti-clan dat de Arabieren op termijn de baas zouden worden. Uiteraard meldt VdH niet dat er bij de aanslag op het King David Hotel ook 15 Joden omkwamen, dat er via drie kanalen telefonisch is gewaarschuwd dat het hotel ontruimd moest worden en dat in de vleugel die getroffen werd de inlichtingendienst van de Britten zijn archieven bewaarde.
Het is handig dat VdH, historicus tenslotte, zoveel mogelijk chronologisch werkt. We kunnen zijn hoofdstukjes netjes na elkaar kritiseren. Het vierde heet “In naam van ons allen — Israël en de Verenigde Naties”. U moet uit die titel begrijpen dat de hele wereld last heeft van die Joden, maar dat wij, als hele wereld, ook zelf schuldig zijn aan de ‘vergissing-Israël’. “De wereld” dat was indertijd de Verenigde Naties, zij het met minder bevoegdheden dan de Volkenbond, die zelfs nieuwe staten mocht stichten. Logischerwijs behandelt VdH in dit hoofdstukje de “overname” van de problemen in Palestina door de VN die in mei 1947 een commissie naar Palestina stuurde: UNSCOP( United Nations Special Committee On Palestine).
Het was een internationaal samengestelde commissie en VdH maakt bij het beschrijven van de werkzaamheden van die commissie gebruik van de dagboekaantekeningen van een van de deelnemers, Jorge García-Granados uit Guatemala. In dit hoofdstukje probeert VdH weer te suggereren dat de vergissing-Israël helemaal niet begaan had hóéven worden. Dat rottige Israël had er helemaal niet hoeven komen! Het was allemaal een nare en toevallige samenloop van omstandigheden: de commissie werkte onder tijdsdruk want het rapport moest in een paar maanden af, het was heel heet in Palestina en de Arabieren weigerden elke medewerking omdat ze meenden dat “de joden in Palestina niets te zoeken hadden”. De Joden daarentegen waren heel open en lieten de commissie zien hoe goed ze bezig waren in hun kibboetsen. VdH verzuimt overigens, zoals steeds, te vermelden dat het Amin al-Husseini was die via terreur de gematigde Arabieren de mond wist te snoeren.
VdH zet Jorge García-Granados neer als een christen die wel affiniteit had met Joden maar niet met Arabieren. Een man die legalistisch dacht, nog gevangen zat in het oude concept van “naties” — (Ja, belachelijk anno 1947!) — en dus vond dat de VN recht had de oplossing in Palestina voor te schrijven “net zoals zij dat met de Elzas, Danzig, Zuid-Tirol en zoveel andere gebieden hadden gedaan”. En die Jorge was voorts een modern man die dus vond “dat heel de wereld in dezelfde vaart der volkeren opgestuwd moest worden. Joden zouden daartoe in staat zijn, Arabieren niet. Laatstgenoemden waren boeren die een helpend handje goed konden gebruiken.”
Nou, dat vindt VdH helemáál niet. Hij beschreef immers de wereld van de Arabieren in Palestina als idyllisch-bucolisch, zonder malaria-moerassen, lemen hutten, veedieven, wetteloosheid, extreme armoede en zeer geringe levensverwachting. VdH is heel goed in het subliminaal beïnvloeden van zijn lezer. Het is soms moeilijk om er precies de vinger op te leggen, maar alles is er bij hem op gericht het toevallige en vermijdbare van de vergissing-Israël onderhuids te suggereren. Dus wat te denken van deze regels:
“Toch had García-Granados wel een bedenking: de morele kant van de zaak. Palestina, zo schrijft hij naar aanleiding van hetzelfde vooronderzoek, werd sinds mensenheugenis bewoond door Arabieren en gekenmerkt door een Arabische cultuur. Vandaar dat de oorspronkelijke bewoners de joden als indringers zagen. García-Granados begreep dat wel en zegt dat het probleem hem op dit punt ‘in totale verwarring’ bracht.‘Het antwoord was in boeken niet te vinden,’ besluit hij. ‘Het antwoord kon alleen gegeven worden door dit gekwelde land.’”
Het antwoord was en is natuurlijk wél in boeken te vinden, bijvoorbeeld waar vermeld wordt dat de Arabieren dit land in 638 na Christus onder het kromzwaard brachten en er op dat moment 13 eeuwen lang de imperiale heersers waren geweest, waarvan 650 jaar als zetbazen van de Ottomanen. En méér oorspronkelijke bewoners van Palestina dan de Joden bestaan er natuurlijk niet.
En neem nou deze regels:
“Het politieke probleem waarmee de UNSCOP dagelijks te maken had, betrof niet zozeer het conflict tussen joden en Arabieren als wel dat tussen joden en Britten. Anno 1947 konden de twee groepen elkaars bloed wel drinken.”
Wat moet je in godsnaam van zo’n statement zeggen? Minimaal dat hier de oergrond van het conflict weer eens via verzwijging wordt ontkend: de terreur van de Moefti en de zijnen.
En deze regels:
“David Ben-Goerion, na de stichting van de staat de eerste premier van Israël, zei dit laatste tijdens een hoorzitting van de UNSCOP met zoveel aplomb dat de aanwezigen hun ergernis nauwelijks konden verbergen. Heel Palestina was voor de joden, betoogde hij. Over het waarom was hij minder duidelijk. Gewoon omdat het zo was, vanouds. Maar, zo vervolgde hij, omdat de Arabieren weigerden zich daarbij neer te leggen was het misschien verstandig het land in tweeën te delen. ‘Het was de eerste keer,’ noteert García-Granados, ‘dat het gerucht bevestigd werd dat de joden bereid waren als compromis met een deel van Palestina genoegen te nemen.’ ”
Je voelt — ik tenminste voel dat — aan je theewater dat hier Ben Goerion weer eens tendentieus geciteerd wordt. En dat het raar is dat Garcia-Granados opkijkt van compromisbereidheid van de Joden ten aanzien van deling, want compromisbereid waren ze al sinds het Peel-rapport van 1937. Maar je kunt natuurlijk niet alles gaan uitpluizen.
En dan deze:
“Op 1 september 1947 presenteerde de UNSCOP haar rapport. Het werd een lang verhaal, met veel feiten, veel gedachten, veel voorbehouden en een paar aanbevelingen. De belangrijkste daarvan waren aardig conform de joodse verlangens: dat er een einde moest komen aan het Britse mandaat, dat er geen nieuwe toezichthouder aangesteld werd én dat het land verdeeld werd, niet in twee maar in drie stukken: een voor de joden, een voor de Palestijnen en een onafhankelijk Jeruzalem.”
Aardig conform de Joodse verlangens!? In 1923, meteen bij het begin het Mandaat, hadden de Britten al meteen 70% van het Mandaatgebied weggegeven aan ene Abdoellah voor bewezen diensten. Dat werd het “Emiraat van Transjordanië”, het tegenwoordige Jordanië. De Palestijnse Arabieren hádden dus al een staat gekregen. En nu zou het “conform de joodse verlangens” zijn dat van de overgebleven 30% nog een flink stuk wéér naar de Palestijnse Arabieren zou gaan? Doe niet zo mal zeg! De Joden legden zich erbij neer, dat is alles, door de omstandigheden gedwongen weliswaar, maar compromisbereid zoals altijd.
Hij houdt echt niet op, de heer VdH:
“Een aantal overwegingen had de UNSCOP tot deze aanbevelingen gebracht. Om te beginnen een pragmatische. Er moest iets gebeuren en opdeling van het land leek eenvoudiger haalbaar dan samenvoeging. Dan was er de sympathie van het merendeel van de leden voor het jodendom, gekoppeld aan de onmiskenbare successen van de joden in Palestina. Vervolgens was er de weigering van de Arabieren hun standpunt toe te lichten. En tot slot is er een factor van volstrekt andere aard. Met het conflict tussen Palestijnen en joden heeft die op zich niets te maken – en dat terwijl hij voor de door de UNSCOP bedachte oplossing van grote betekenis is geweest: de Shoah.”
De weigering van de Arabieren hun standpunt toe te lichten!? Het was ietsje sterker dan dat. Zullen we maar eens gewoon Wikipedia doen?
“in Arabische gebieden werden de commissieleden daarentegen genegeerd en ontmoetten ze vijandigheid. Tijdens UNSCOP-bezoeken aan Arabische gebieden kregen ze vaak te maken met lege straten, evenals met een lokale bevolking die weigerden hun vragen te beantwoorden en zelfs restaurants ontvluchtten als ze daar binnen kwamen. In één geval, toen commissieleden een school in Beersheba bezochten, kregen de leerlingen de instructie niet naar de bezoekers te kijken. Tijdens een bezoek aan een Arabisch dorp in Galilea werd de hele bevolking geëvacueerd, behalve de kinderen die achterbleven en de bezoekers vervloekten. UNSCOP-leden waren diep onder de indruk van de netheid en moderniteit van Joodse gebieden, in vergelijking met de smerigheid en wat zij zagen als de achterstand van de Arabische gebieden. Ze waren vooral geschokt door de algemene aanblik van kinderarbeid en uitbuiting in Arabische fabrieken en werkplaatsen.”
U las hierboven dat VdH vindt dat de Holocaust en het conflict tussen Palestijnen en joden “op zich” niets met elkaar te maken hebben. Die stelling maakt uit deel van de opvatting van VdH dat “de Palestijnen” slachtoffer zijn geworden van een schuldgevoel van “het Westen” over de Holocaust. Maar dat is alleen zo als je ervan uitgaat dat islamisme, tribalisme, etnicisme, nationalisme en antisemitisme mooie principes zijn en dat “de Palestijnen” op grond daarvan recht hebben de Joden uit te sluiten. En als je ervan uit gaat dat de komst van de Joden naar Palestina schadelijk was voor de Palestijnse Arabieren. Maar dat was niet zo: het was een zegen in zowel materieel als humanitair opzicht.
VdH werkt dat punt — namelijk dat het Westen de Israël-vergissing beging doordat mensen onder de indruk waren van Auschwitz — verder uit in zijn hoofdstukje “Toeval te bitter voor woorden — Israël en de Shoah”. U ziet: daar heb je dat toeval weer. Dit keer bitter toeval. Te bitter voor woorden zelfs. VdH’s boodschap luidt: het had niet gehoeven, dat Israël! Echt niet!
VdH voert opnieuw Jorge García-Granados ten tonele, het lid van UNSCOP dat toch al zo Jodenvriendelijk was, want christen, ouderwets gelovend in de natiestaat, eerbiedig het gezag van de VN aanvaardend en bevoordeeld geraakt door de onderling nogal verschillende “presentaties” die Arabier en Joden in Palestina aan de commissie hadden gegeven. En dan was er nog een dominee, die de reis van de Exodus had meegemaakt en wiens verhaal zo’n verpletterende indruk op Jorge had gemaakt dat dat hij er wel twintig pagina’s in zijn dagboek aan wijdde:
“Zijn verhaal [van die dominee] is niet alleen vreselijk – het schip had zeven keer zoveel mensen aan boord als waarvoor het was uitgerust, de tocht begon op 11 juli in Marseille en eindigde bijna twee maanden later, op 8 september [1947], in Lübeck – maar ook onheilspellend. De dominee besloot het namelijk met de stellige voorspelling dat alle joden die in Europa in vluchtelingenkampen opgesloten zaten, naar Palestina zouden gaan en zich door niets of niemand zouden laten tegenhouden, behalve door openlijke oorlogsverklaring of dood. Aldus, zei hij, was de onvermijdelijke uitkomst van de ramp die Europa getroffen had. Het was een voorspelling die García-Granados en andere leden van de UNSCOP ernstig aan het denken zette. Hadden ze een keus? Konden ze iets anders doen dan de gekwelde overlevenden van de nazimoord een eigen thuis toezeggen?”
U begrijpt wat VdH wil zeggen: die arme Jorge kon ook niet beter weten, maar heeft wel door zijn goedhartigheid een van de grootste rampen in de wereldgeschiedenis mede veroorzaakt: de stichting van Israël.
Op smaakvolle wijze vertelt VdH hoe de wereldopinie gemanipuleerd werd door de rampreis van het schip de “Exodus”:
“Ondertussen was de internationale pers op de zaak gedoken en was de gebeurtenis uitgegroeid tot een heuse affaire. Naar aanleiding daarvan kwam het in een aantal Britse steden tot rellen en plunderingen. De zaak liep daardoor steeds verder uit de hand. Tot overmaat van ramp werd na veel gedoe besloten de schepen naar, nota bene, Duitsland te sturen, naar het deel van het land dat op dat moment in de Britse zone lag. Daar werden de passagiers ontscheept – de mannen met geweld – en naar een vluchtelingenkamp gebracht. Dit alles onder het oog van de wereldpers én de UNSCOP. Later zou het verhaal in een beroemd boek en een beroemde film gedramatiseerd worden en, op precies hetzelfde moment dat het verhaal van Anne Frank wereldwijd furore maakte, in sterke mate bijdragen aan de westerse sympathie voor Israël en de joden.”
Smaakvol! Had ik dat al gezegd? Dan gaat VdH uitleggen dat de Jodenhaat in Europa “weliswaar een permanent maar tevens betrekkelijk verschijnsel. Dit laatste omdat het, althans in de moderne tijd, zelden of nooit staatszaak was geweest. Het nationaalsocialisme bracht hierin verandering.”
De lezer begrijpt: kom-kom-tut-tut-ho-ho, want als al die mensen die voor de stichting van Israël verantwoordelijk zijn, toen een beetje relativerend vermogen hadden gehad — dat Holocaustje gaat niet nóg een keer gebeuren! — dan had de ramp Israël nooit hoeven plaatsvinden. Want dat antisemitisme staatszaak was geworden in Duitsland, was eenmalig en zou ec ht nooit meer voorkomen. Zegt de zelfs met de hulp van hindsight totaal verblinde VdH. Als ik, Martien Pennings, in een God zou geloven, dan zou ik zeggen dat juist Israël gesticht moest worden om te bewijzen dat de wereldwijde Jodenhaat nooit werkelijk slaapt en nu zijn tehuis heeft gevonden in de landen waar de islam heerst, een “godsdienst” die één op één elk wezenskenmerk met het nazisme deelt. En dat er altijd antisemieten zullen zijn diede Joden de schuld geven van die Jodenhaat.
Hier signaleert VdH wéér zo’n ongelukkig toeval, omdat in Duitsland toevallig de Jodenhaat staatszaak was geworden:
“En inderdaad, nadat het aantal joodse migranten naar Palestina in de tweede helft van de jaren twintig was afgenomen, liep het in de jaren dertig snel op, naar meer dan 12 000 in 1932, ruim 37 000 in 1933, 45 000 in 1934 en 66 000 in 1935.”
Gôh, raar toeval. Daarna, na het toevallig staatszaak worden van Jodenhaat onder Hitler, was er nóg weer een vervelend toeval:
“Eenmaal zover [met die aantallen instromende Joden] kwamen de Arabieren in opstand en besloten de Britten de immigratie te beperken. Het definitieve besluit daartoe viel op een buitengewoon ongelukkig moment, in mei 1939, enkele maanden dus voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak en de Europese joden begrepen dat ze zich halsoverkop uit de voeten dienden te maken.”
En dan komt er weer zo’n passage waarvan je aanvankelijk denkt dat-ie positief voor de Joden is, maar dan tóch weer uitkomt op een sneer naar het zionisme:
“Aan het eind van de oorlog was Europa met zo’n veertien miljoen mensen op drift één groot gekkenhuis. Een klein deel van die veertien miljoen, schattingen lopen op tot ongeveer één miljoen, was joods. Zeer weinigen van hen wilden in Europa blijven. Hun spullen waren weg, hun familie was uitgemoord, zijzelf konden in overgrote meerderheid nog maar één ding bedenken: weg en, indien mogelijk, opnieuw beginnen. Het verbaast niet dat Palestina bij dat verlangen op de eerste plaats stond.”
En zo gaat VdH nog twee empathische alinea’s door, maar dan komt het. Bij VdH komt “het” namelijk altijd:
“De Britten werden in hun volharding [om de Joden ook in 1947 niet toe te laten] gesterkt door de gedachte dat de vluchtelingen door de zionisten gebruikt, om niet te zeggen misbruikt werden: jonge, joodse mannen voor de gewapende strijd en ouderen plus kinderen voor propagandadoeleinden. Die gedachte was niet onjuist. In de laatste jaren van het mandaat (1945-1948) wisten ongeveer 40 000 joden Palestina illegaal binnen te dringen. Het heeft er alle schijn van dat zij merendeels behoorden tot de categorie ‘bruikbaar materiaal’. In ieder geval valt die term of een variant ervan in de zionistische literatuur, zelfs al voordat de oorlog ten einde was, regelmatig. ‘Als we van 50 000 mensen er maar 10 000 kunnen redden,’ schreef een man die in 1943 werkzaam was bij het joods comité dat zich bezighield met de redding van lotgenoten, ‘en als die 10 000 mensen zijn die kunnen bijdragen aan de opbouwvan het land en de herleving van de joodse natie, dan [is dat ver te verkiezen] boven de redding van een miljoen joden die ons tot last zijn of niet bereid zijn iets bij te dragen.’”
He komt er eigenlijk op neer dat die Joden gewoon meewerkten aan de Holocaust door die selectie. VdH zegt het niet, maar zou een lezer niet kunnen denken: wat is het verschil met die SS-ers aan de poort van Auschwitz? Voor ondersteuning van bovenstaande paragraaf verwijst VdH naar Tom Segev, die gerekend wordt tot de “Nieuwe Historici”, waarvan de oude garde al in 2001 zei: “Hun boodschap is simpel: Israël is de belichaming van alles wat kwaadaardig is en is de kolonialistische agressor die alle oorlogen begon met de Arabieren die niets liever wilden dan met rust gelaten worden.”
Dus ik ben wantrouwend als VdH zo’n “nieuwe historicus” citeert die het heeft over “een man die in 1943 werkzaam was bij het joods comité”. Voorts zou ik dan graag wat letterlijke citaten zien die dat harde cynisme bij de zionistische leiding bewijzen. Niet van dat interpreterend werk zoals we dat ook in de volgende alinea zien en waarbij VdH zich óók al op Segev beroept:
“De stichting van Israël ging de zionisten boven alles. De staat was het doel, de mensen het middel. Als Ben-Goerion over de Shoah sprak, doelde hij niet op het verlies of het verdriet maar op het feit dat er door de moord wellicht onvoldoende joden overbleven om een staat op te bouwen. Een van zijn beroemdste uitspraken in dit verband deed hij op het moment dat de jodenvernietiging op zijn ergst was, augustus 1943. Tijdens een conferentie van de zionistische Arbeidspartij beweerde hij dat het Joods Agentschap tot taak had alleen joden te redden die naar Palestina gestuurd konden worden. Gingen joden naar elders dan moesten andere commissies zich maar om hen bekommeren.”
Ik ga dit niet allemaal uitzoeken om zeer hoogstwaarschijnlijk te moeten vaststellen dat Ben Goerion weer eens buiten context demoniserend geparafraseerd wordt en dit weer de typische werkwijze is van de “nieuwe historici”,die blijkbaar aan VdH bevalt en die hij tracht na te volgen.
En als er een zekere hardheid in de zionistische leiders was, dan was die voor zover ik kan zien totaal niet verwijtbaar. Wat is er mis met zeggen dat Israël graag weerbare Joden ontving? Of met zeggen dat Joden die er niet voor kozen om hun broeders en zusters mee te helpen in hun strijd op leven en dood in Palestina andere beschermengelen moesten zoeken?
Het is niet waar, zegt VdH, dat de zionisten de Holocaust vanaf het begin “voor propagandadoeleinden ingezet hebben” en het is ook niet waar, zegt hij, dat “de staat Israël het resultaat is van een westers schuldgevoel” over die Holocaust. Immers: “De belofte van een joodse staat dateert immers van lang voor de Shoah. Bovendien speelde de Shoah tot de jaren zestig ook in het publieke debat van het Westen nauwelijks een rol.”
Hoe hebben we het nu? VdH suggereert voortdurend dat op zijn minst het gedeeltelijk gedogen van de eenmaal begonnen migratie van de Joden naar Israël voortkomt uit westers schuldgevoel over de vervolging van de Joden in Europa en de Holocaust, maar hij ontkent het hier tegelijk expliciet. Zullen we dat maar wijten aan het therapeutisch karakter van zijn tekst? Kijk bijvoorbeeld hoe hij verward goochelt met dat schuldgevoel als hij de invloed bespreekt van de Holocaust op het advies dat de leden van UNSCOP uitbrachten aan de VN en waaruit tenslotte resolutie 181 voortkwam.
“Ze [de UNSCOP-leden] bezochten de kelder van een ziekenhuis in Wenen, provisorisch opgedeeld in kamers. Het was er donker. Het buizensysteem langs het plafond hing vol kleren. In een van de weinige kamers met een raam telde García-Granados mensen. ‘Ik had een gevoel van grote smerigheid,’ schrijft hij.‘De stank drong aan alle kanten in mijn poriën, ik voelde me onwel. Ik ben een gezond mens, nooit voel ik me duizelig maar dit keer begon alles in me te draaien. Nog even, zo wist ik, en ik zou flauwvallen.’ Het laatste kamp waarover García-Granados vertelt is Hahne bij Bergen-Belsen. Het concentratiekamp zelf bezocht hij niet, maar enkele journalisten uit het gezelschap deden dat wel. Zij vertelden over de berg witte stenen in het midden van het kamp, met daarop een bord met opschrift: ‘Aarde, verberg niet het bloed dat op jou is vergoten.’ Vlak vóór het verlaten van kamp Hahne werden de UNSCOP-leden door een van de vluchtelingen toegesproken. Terwijl de man het woord voerde, schaarden zich steeds meer lotgenoten om hem heen. Ze drukten de UNSCOP-leden de hand en smeekten om hulp. Opeens begonnen ze met ontbloot hoofd het Hatikva, de zionistische hymne en het latere Israëlische volkslied, te zingen. De gezanten van de Verenigde Naties namen hun hoed af en luisterden ademloos. ‘Terwijl ik naar al die lachende gezichten, al deze oprecht vrolijke mannen en vrouwen keek,’ schrijft García-Granados, ‘dacht ik bij mezelf: dit zijn de enige gelukkige joden die ik in Europa heb gezien.’ Drie regels verder begint hij het volgende hoofdstuk van zijn boek. Aldus: ‘terug uit de kampen, ontnuchterd door wat we gezien hadden, gingen wij [bij elkaar] zitten om de resolutie uit te werken die op 1 september in Lake Success [het dorp bij New York waar destijds de VN huisden] moest worden ingediend. Het was 17 augustus…’”
“Terug uit kampen” en komend uit “de kelder van een ziekenhuis in Wenen” gingen de UNSCOP-ers die resolutie 181 uitwerken. Hier suggereert de manier waarop VdH dit opschrijft: resolutie 181 kwam er doordat de leden van UNSCOP het leed van de Holocaust hadden gezien. Voor VdH is er dus een duidelijk verband tussen westers schuldgevoel en de stichting van Israël. Maar uiteraard — zie eerder de passage over het toevallige Israël als de ironisch-bittere wraak van de joden op toevallige bizarre Hitler — had dat in de ogen van VdH helemaal niet gemoeten of gehoeven.
Wat mij betreft had het besef van dat verband in het westen er al mogen zijn vanaf de dag dat de omvang van de Holocaust niet meer te ontkennen viel. Bij de Joden, die in Europa en die Palestina, was dat besef er natuurlijk op een existentieel niveau, maar de verdere wereld had wel iets eerder mogen erkennen dat de Holocaust in laatste instantie de fundamentele rechtvaardiging van “Israël” vormt. Niet de rechtvaardiging van Israël als vrij met de wereld samenwerkende en concurrerende natie tussen andere naties — dát Israël heeft sowieso recht van bestaan — maar van Israël alsnoodzaak. Dat Israël als noodzaak is de consequentie van het Kwaad van de eeuwenlange Jodenhaat, belichaamd in vooral de Islam, die er er het christendom mee heeft besmet, waardoor inquisitie, twee Wereldoorlogen en het nazisme ontstonden, waarna islam en nazisme een symbiose aangingen, vooral gepersonifieerd in de figuur van Amin al-Husseini, de Moefti van Jeruzalem. Na 1945 heeft het Kwaad van de Jodenhaat zich teruggetrokken in zijn meest oorspronkelijke thuis, in de islamitische wereld en nagenoeg alléén daar. Hoewel vanuit Arabierië en Iran er alles aan wordt gedaan deze hersenkanker opnieuw in de wereld uit te zaaien, vooral via allerlei links-regressieve rancune-bewegingen als “Black Lives Matter”en “Nation of Islam”. Vooral het zwarte racisme in Amerika mag graag zijn kritiek op het westen en het “kapitalisme” vermengen met Jodenhaat.
We gaan naar hoofdstuk 6 van het boekje van VdH. Dat is getiteld “Politiek als pr — Palestijnen tussen onbegrip en onvermogen”. In dit hoofdstuk tekent VdH de Joden nog maar eens als gewiekste harde jongens die hun public relations goed op orde hebben en “de Palestijnen” als arme, argeloze sloebers die eigenlijk niet weten wat hen overkomt. Dit hoofdstukje is extra pervers, huichelachtig en manipulatief. We zullen opnieuw ruim moeten citeren om dat onomstotelijk aan de kaak te kunnen stellen.
“In het rapport dat de United Nations Special Committee on Palestine op 1 september 1947 aan de Verenigde Naties overhandigde, wordt uitdrukkelijk vermeld dat het Arabische Hoge Comité elke medewerking geweigerd had. Het had tot gevolg dat tal van moslims bij de komst van de buitenlanders het hoofd afwendden. Dat op zijn beurt had weer als resultaat dat het beeld dat in het rapport van de Arabische bevolking gegeven wordt op zijn minst gebrekkig is. Dat heeft de aanbevelingen van de UNSCOP beïnvloed – niet in het voordeel van de Palestijnen. Het is de bevestiging van het oude en al herhaaldelijk gesignaleerde probleem: dat westerlingen de oorspronkelijke bevolking van Palestina niet zagen staan.”
Hier gebeurt het volgende. Om te beginnen verzwijgt VdH dat in het “Arabisch Hoge Comité” de Moefti zijn radicaal-terroristische en compromisloze zin telkens wist door te drijven. Vervolgens doet hij net of het niet ging om terreur en compromisloosheid, maar alleen om ‘niet meewerken’ en dat het vermélden dáár dan weer van de oorzaak was van een vooroordeel bij de leden van de VN. Maar de UNSCOP-leden hadden dus de totale achterlijkheid, materieel en humanitair, van de Arabische cultuur geconstateerd. Voorts zegt VdH dat die westerlingen tóch al steeds minachting hadden gehad voor de “oorspronkelijke bevolking”, terwijl juist de komst van de Joden, dus van “westerlingen” zowel de materiële als de humanitaire omstandigheden in Palestina hadden verbeterd. Het waren de Moefti cum suis die onverschillig waren voor het leed van hun eigen bevolking en dat geldt voor de huidige Palmaffia’s nog steeds. De methodes waarmee de Moefti zijn eigen mensen terroriseerde zijn ook nog dezelfde: Jodenhaat prediken met Koran en Soenna in de hand en iedereen die met de Joden wil samenwerken brandmerken als verrader en zo mogelijk vermoorden.
“Nergens wordt [in het UNSCOP-rapport] met zoveel woorden gezegd dat de ene groep ( . . .) meer waard zou zijn dan de andere en dus ook meer rechten zou hebben, maar de suggestie dat er gekozen moet worden tussen vooruitgang of stilstand is er wel degelijk.”
Gut, wat erg. Wat vreselijk neokoloniaal. Maar het ging niet alleen om materiële vooruitgang, maar vooral ook om morele. Had ik al gezegd dat de Moefti cum suis de eigen bevolking terroriseerden en zo nodig vermoordden? Tuurlijk wel, maar ik zeg het nog een keer:
Ondergronds waren sharia-rechtbanken gevormd die beslisten over “fouten” in eigen kring en over het lot van Joodse gegijzelden. De terreur richtte zich niet alleen tegen de Joden en de Britten, maar vooral ook tegen “verraders” uit eigen kring. Tussen 1936 en 1939 werden 547 Joden en 494 Arabieren gedood door Arabische terreur. Wie van de Arabieren tot enig compromis bereid was met de Engelsen of de Joden, dan wel weigerde de terroristen het geld te geven dat ze vroegen, werd bedreigd en vervolgens, bij volharding, gedood. Een Arabische ambtenaar die voor de Engelse mandaats-macht werkte, werd bijvoorbeeld verplicht tot spioneren. Alle mannen werden door de terroristen verplicht dezelfde hoofdbedekking te gaan dragen als de terroristen zelf, de hoofddoek met hoofdband. De “tarbush” (die omgekeerde grote beker) de dracht van de Arabische stedeling, verdween uit het straatbeeld. Niet alleen islamitische vrouwen, ook christelijke werden gedwongen zich te behoofddoeken en zwaar in de lappen te hullen. Vrouwen die weigerden werden voor “hoer” uitgescholden en een eventuele hoed werd ze van het hoofd getrokken. Terroristenleiders dreigden met straf voor de vrouwen die “volharden in hun lichtzinnigheid”.
VdH definieert dat allemaal heel anders. De “Palestijnen” wisten helemaal niet wie ze waren, hadden gebrek aan identiteit en er was helemaal niemand die in staat was “zich als vertegenwoordiger van de Palestijnse bevolking op te werpen”. Wát een onzin!
“[De Palestijnse Arabieren] zijn nauwelijks in staat ( . . .) geweest hier iets tegenover te stellen. Ja, opstanden, aanslagen en zwijgzaamheid maar niet zoals het, om resultaat te boeken, had gemoeten: lobby, list en beleid. Een verklaring hiervoor is dat de Palestijnse Arabieren in tegenstelling tot de zionisten nooit goed geweten hebben wie of wat zij waren en door wie of wat zij vertegenwoordigd werden. De UNSCOP deed alsof het Arabische Hoge Comité een soort voorlopige regering van een aanstaande Palestijnse staat was. Maar zo was het niet. Een voorlopige Arabische regering is door Londen nooit erkend. Mede daarom is geen enkele groepering in staat geweest zich als vertegenwoordiger van de Palestijnse bevolking op te werpen.”
Jawel hoor! De Moefti bleek daartoe prima in staat! Vanaf 1922 tot 1947 heeft Amin al-Husseini elk compromis met wie dan ook weten te torpederen, zoals Rubin & Schwanitz uitputtend hebben aangetoond. Merk op dat VdH ook nog kans ziet eventjes de Britten mede schuldig te maken aan het ‘gebrek aan leiderschap’ bij de Palestijnse Arabieren en de nare suggestie van de listige Joodse lobby, die we ongetwijfeld bij VdH niet antisemitisch moeten duiden. Zou VdH wel eens gehoord hebben van taqiyya, namelijk dat Koran en Soenna voorschrijven de ongelovigen te misleiden en dat Allah in de Koran “de grootste listensmid” wordt genoemd?
De totale compromisloosheid en volgehouden terreur van de Moefti cum suis worden door VdH wel vermeld, maar uiteraard op een perverse manier:
“De reden dat de Britten zo’n voorlopige regering nooit hebben erkend, is terug te voeren op het dilemma dat de Palestijnen tot op de dag van vandaag parten speelt: dat de voorwaarde van een dergelijke erkenning een andere was, namelijk van het recht van de joden op Palestina – of een deel daarvan. De Palestijnen meenden dat een dergelijke erkenning onmogelijk was omdat ze daarmee instemden met hun eigen vernietiging. Hoe konden ze dat doen? Natuurlijk kregen zij van alle kanten de verzekering dat het zover niet zou komen en dat hun rechten gewaarborgd zouden worden maar dat geloofden ze niet – terecht zoals bleek – en dus erkenden zij de Balfour-declaratie, het mandaat van 1922, Resolutie 181 en alles wat daarop volgde niet.”
Als “de Palestijnen” — vergeet niet dat velen net zo hard nieuwkomers in Palestina waren als de Joden — de Joden geaccepteerd hadden en niet tot terreur waren overgegaan, zouden ze niet zijn ‘vernietigd’ en ook niet verdreven, maar hadden ze vanaf 1922 in een alsmaar meer welvarende en humane maatschappij kunnen leven, met behoud van identiteit en burgerrechten. Dat ze dat niet geloofden, kwam door de haat-ideologie van de islam, waarvan ze de eigenschappen in de Joden projecteerden. Ja, hun wantrouwen bleek terecht, maar dat wantrouwen had richting de islam en de Moefti cum suis moeten gaan, niet richting Joden, Britten en ‘het westen’ in het algemeen.
VdH gaat door met oorzaak en gevolg verwisselen:
“Gevolg van die weigering is dat zij op hun beurt niet erkend werden en in het politieke spel om hun eigen land voortdurend, van het begin van het Engelse mandaat via de stichting van de staat Israël tot het laatste decennium van de twintigste eeuw, langs de zijlijn hebben gestaan. Dit leidde ertoe dat zij zich gedwongen voelden ‘gekke sprongen’ te maken. Die sprongen plaatsten hen nog verder buitenspel, met als gevolg dat ze gekker werden. Op deze wijze ontstond een steeds complexere vicieuze cirkel en een conflict dat almaar groter werd.”
Ik weet niet of je dit nog moet becommentariëren. Maar ik hoop dat inmiddels voor de aandachtige lezer duidelijk is dat niet alléén een weigering om te praten, maar de terreur en elke weigering van compromis de oorzaak was van “langs de zijlijn” staan en dat die “gekke sprongen” en dat nóg gekker worden geen externe oorzaak had maar inherent was aan de nazistisch-islamistische terreur-strategie van de Moefti cum suis. Er wás helemaal geen “steeds complexere vicieuze cirkel” er was alleen maar die constant volgehouden, stompzinnige en moorddadige terreur van de kant van de Moefti cum suis. Waarop de Joden tenslotte óók met incidentele terreur hebben geantwoord. Maar nooit net zo grootschalig en zeker niet zo wreed en nietsontziend. Mijn verhaal wordt eentonig, zei Eduard Douwes Dekker. Ik kan er ook niks aan doen. Maar ook de nu volgende passage is van een stuitende perversiteit:
“Een typerend voorbeeld is het contact dat de hoogste man van het Arabische Hoge Comité, de grootmoefti van Jeruzalem, met de vijand van zijn vijanden zocht. Wie kon dat in de jaren vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog anders zijn dan Hitler? Maar in de naoorlogse jaren, op het moment dus dat er beslist werd over het lot van Palestina, was niets zo nadelig als bondgenoot te zijn geweest van de nazi’s en nog steeds openlijk van antisemitisme te getuigen. Dat het bondgenootschap met de nazi’s van de grootmoefti van volstrekt andere orde was dan dat van Europese collaborateurs en dat het antisemitisme van de Palestijnen niet te vergelijken is met dat van Hitler en zijn bende, niet racistisch maar politiek (tegen de vestiging van joden in het Palestijnse land), was voor de toenmalige verhoudingen veel te complex. Bovendien hadden de voorstanders van een joodse staat bij een dergelijke complexiteit geen belang. Het kwam hun veel beter uit het hele stel – nazi’s, antisemieten én Palestijnen – op één hoop te gooien en van hetzelfde etiket te voorzien. Zo gebeurde.”
VdH doet hierboven dus net of het een gelegenheids-verbond was, terwijl de waarheid is dat Amin al-Husseini een dermate uitzinnige Jodenhater was dat hij Hitlers evenknie was of hem zelfs overtrof. Husseini’s bewondering voor en bondgenootschap met Hitler was niet van “volstrekt andere orde”, want wél “racistisch” en óók “politiek”. Er was niks “complex” aan, want doodgewone pure Jodenhaat, voortkomend uit een atavistisch anti-vooruitgangsgeloof, de islam. En als nazi’s, antisemieten én Palestijnen op één hoop werden gegooid, kwam dat vooral omdat ze zich ook zo gedroegen.
Op deze schandalige passage laat VdH een pagina of zeven gefilosofeer over de “Palestijnse identiteit” volgen. Volgens hem heeft het westen de Palestijnse Arabieren en trouwens heel Arabierië in een identiteitscrisis gestort door na WO I wat toevallige lijnen op een kaart te trekken. Hij vertelt er niet bij wat het Westen dán had gemoeten met al die tribale, etnische, linguïstische en ideologische tegenstellingen. Zijn uiteenzetting knoopt aan bij een discussie die gevoerd werd over het ontwerp van een Palestijnse vlag in een Palestijns-Arabische krant vlak na de uitbarsting van de islamitische Jodenhaat-terreur in oktober 1929. Zie boven. Dat formuleert VdH uiteraard anders. Hij heeft het over “oktober 1929, vlak nadat de Palestijnen voor het eerst massaal tegen de ontwikkelingen in verzet waren gekomen”. In verzet: zo typeert hij de massamoorden van 1929 door Arabieren in Jeruzalem en Hebron.
Hij stipt even de tegenstelling aan tussen de clan van de Moefti en die van de Nashibi’s.“De twee families gunden elkaar het licht in de ogen niet en maakten de toch al grote chaos binnen de Palestijnse gemeenschap zo mogelijk nog groter.” Zo’n zin schrijft VdH dan op tussen heel veel zinnen die allemaal moeten dienen om te benadrukken dat die arme Palestijnse Arabieren in een wanhopige identiteits-crisis zaten, tegenover Joden die verrekte goed wisten wie ze waren. De werkelijkheid is dat de Moefti via terreur steeds meer een islamitische identiteit oplegde aan de Palestijnse Arabieren en eveneens via terreur steevast zijn onverzoenlijke haat-politiek wist door te drukken.
Hoofdstuk 7 heet “Een knikje van Grote Broer — De VS, Truman en de joden” en het geeft VdH de gelegenheid om via Truman aan zijn lezers te laten zien dat er wel meer mensen waren, en zijn, die kritiek op de Joden hadden en hebben. De citaten van Truman die VdH geeft en die “met een beetje kwade wil gemakkelijk als antisemitisch uitgelegd kunnen worden” ga ik hier niet herhalen. Maar vooral dient dit hoofdstuk voor VdH om nog eens te benadrukken dat Israël bestaat door de kracht van de “Joodse lobby” in Amerika en door een reeks ongelukkige toevalligheden:
“Weliswaar was de joodse lobby destijds nog niet zo goed georganiseerd als tegenwoordig maar zij was behoorlijk krachtig en zeker invloedrijk. Vooral in de dagen vlak voor de stemming in de Verenigde Naties moet de druk enorm zijn geweest. Een rol daarbij speelde dat er in 1948 presidentsverkiezingen gehouden werden en dat het lang niet zeker was dat Truman de Democratische kandidaat zou zijn, laat staan dat hij die verkiezingen zou winnen. Zijn populariteit was laag. De joodse stem was belangrijk.”
Nee, “tegenwoordig” regeren “ze” de hele wereld, maar ook toen was “de Joodse lobby” al heel actief:
(. . .) Ondertussen was een Amerikaanse commissie in de Europese vluchtelingenkampen poolshoogte gaan nemen. Haar rapport ontving Truman eind augustus (1945). Het overtuigde hem ervan dat er iets moest gebeuren. Datzelfde werd bepleit door joodse lobbyisten en tal van sympathisanten van christelijken huize. Als de cijfers kloppen, zouden er met betrekking tot Palestina en de joodse vluchtelingen tussen 1946 en 1948 bij het Witte Huis maar liefst 48 600 telegrammen, 790 575 brieven en 81 200 andere poststukken binnengekomen zijn. Evenals zijn medewerkers werd Truman er op den duur zo gek van dat hij een sneer niet voor zich kon houden. ‘Zelfs Jezus heeft hen [de joden] tijdens zijn bezoek aan de aarde niet tevreden kunnen stellen,’ zou hij gezegd hebben, ‘hoe zou ik dat kunnen doen?’ “
Maar behalve zeuren over die eeuwige “Joodse lobby” is het hoofddoel van VdH in dit hoofdstuk toch wel, zoals gezegd, nog eens te benadrukken dat Israël bestaat door een reeks ongelukkige toevalligheden:
“De Amerikanen bleven tot het laatste moment twijfelen. Dat hun stem uiteindelijk voor de joden gunstig uitviel, is vermoedelijk vooral het resultaat geweest van een combinatie van factoren die in de geschiedenisboeken meestal weggemoffeld wordt: persoonlijke contacten, toeval en irrationaliteit, de beroemde en onberekenbare ‘samenloop van omstandigheden’ dus.”
“Alle getuigenissen en bronnen vertellen echter hetzelfde: dat het geen haar had gescheeld of het was anders gelopen. Het Israël zoals wij het kennen, was er dan niet en wellicht zelfs nooit gekomen.”
Een van die toevalligheden die mede verantwoordelijk was voor de-vergissing-Israël, zo vertelt VdH, was het feit dat Truman met een oude makker ooit een winkeltje — een haberdashery — had gedreven en die makker was toevallig een Jood en het winkeltje ging toevallig failliet en zo kwam Truman toevallig in de politiek terecht. Die Jood werd later door de Joodse lobby-club B’nai B’rith gebruikt om Truman te bewegen Amerika voor resolutie 181 te laten stemmen. En toevallig was een naaste adviseur van Truman ook een Jood: “Hoewel altijd op de achtergrond, schijnt zijn invloed enorm te zijn geweest.” De aldus beïnvloede Truman heeft door al dat Joden-toeval gezorgd dat Amerika achter de schermen enorme druk heeft uitgeoefend op andere landen om ook voor resolutie 181 te stemmen. Zo ongeveer VdH. Joden achter de schermen dus. Waar hebben we dat eerder gehoord? Enfin en kortom: het is te wijten aan reeksen vervelende toevalligheden dat Israël bestaat, maar dat toeval is wel flink geholpen door “de Joodse lobby”.
Hoofdstuk 8 heet “De ene gebeurtenis na de andere — van Palestina naar Israël” en het is weer diezelfde soort onophoudelijke vaak onderhuidse manipulatie afgewisseld met expliciet glashard liegen en vooral veel verzwijgen. VdH doet absoluut moeite voor Israël!
Toen de vreugde omtrent de aanvaarding van resolutie 181 in de straten van Jeruzalem losbarstte, kwam “Goldie Meyerson (Golda Meir ( . . .) naar buiten en sprak de menigte toe. Dit was het ogenblik waar de joden eeuwenlang naar uit hebben gezien, zei ze. Tegelijkertijd stak zij de hand uit naar de Arabieren en beweerde dat de joden vrede en vriendschap wensten.”
Bewéérde. Ik denk dat ik maar eens ophoud citaten te geven waarin, bijvoorbeeld, zelfs nog tijdens de burgeroorlog van 1947-1948 toen de legers van vijf Arabische naties Israël waren binnengevallen en de afloop voor de Joden hoogst onzeker was, Ben Goerion voor de radio een toespraak hield waarin hij de Palestijnse Arabieren opriep te blijven waar ze waren en geen gehoor te geven aan de oproepen van de Arabische naties om te vluchten zodat de legers een vrij schootsveld op de Joden zouden hebben. Zie boven.
Héél integer dat VdH vermeldt dat de Arabische staten woedend reageerden op de poging tot annexatie van het in resolutie 181 aan de Palestijnse Arabieren toegedachte stuk land door Abdoelah van Jordanië. Maar hij meldt uiteraard niet dat die woedende reacties niet waren vanwege de arme “Palestijnen”, maar omdat die Arabische staten zelf stukken van Palestina wilden inlijven. En ook meldt VdH niet dat in al die jaren sinds 1948 — dus anno 2021 zo’n 75 jaar — de gevluchte “Palestijnen” in de “kampen” op Arabische grondgebied nooit ook maar één enkel burgerrecht kregen, terwijl de “Palestijnen” die gebleven zijn in Israël volledige burgerrechten genieten.
“Op hetzelfde moment dat overal in Palestina door joden feest gevierd werd, zo schreven krant en tijdschrift in kleinere letters, begonnen de eerste Arabieren zich te roeren. In een sinaasappelboomgaard ten zuidoosten van Tel Aviv werden twee bussen onder vuur genomen, vijf joden gedood, veertien gewond. In de gevangenis van Akko werden joodse gevangenen aangevallen. ‘Laat ze maar feestvieren,’ zei een christelijke vrouw tegen de journalist van Time, ‘nog even en ze zijn allemaal dood.’ “
Terreur is dus ‘zich roeren’ en u begrijpt uit het bovenstaande, lezer, dat ook niet alle Christenen in Palestina even dol waren op de Joden.
“Zo belandde het land dat op dat moment nog altijd Palestina heette in een tombola van gebeurtenissen, de ene nog ernstiger dan de andere en alles bijeen met een uitkomst die de wereld nu al zestig jaar parten speelt. De grote lijn ervan is snel gegeven. Meteen nadat de uitslag van de stemming in de Verenigde Naties bekend was geworden, brak in Palestina een burgeroorlog uit, met autobommen, vergeldingen, hinderlagen, landmijnen, lynchpartijen en aanslagen. Weldra bemoeiden ook de omringende landen zich met de strijd zodat burgeroorlog en oorlog onontwarbaar door elkaar begonnen te lopen.”
Ja, als je het zo zegt is het inderdaad een, eh, onontwarbare tombola. Maar het grote feit blijft natuurlijk wel, en ik herhaal het nóg maar eens een keer: de Moefti cum suis zijn de terreur begonnen in 1922 en zijn opvolgers hebben die tot op de dag van vandaag volgehouden. En die “autobommen, vergeldingen, hinderlagen, landmijnen, lynchpartijen en aanslagen” waren óók niet gelijkelijk verdeeld over “Palestijnen” en Joden. Ik citeer de onvolprezen Mark Lewis:
“Om sommige gebieden te verdedigen waar Joden volledig door Arabieren waren omsingeld ( . . .) ging de Haganah over tot afschrik-tactieken die bedoeld waren om de Arabische bevolking angst aan te jagen. ( . . .) Veel Arabieren ( . . .) vluchtten vanwege die tactieken, zoals het verspreiden van geruchten dat een enorme Joods leger uit het westen op het punt stond te landen ( . . .) handgranaten die op veranda’s van huizen werden gegooid, jeeps die voorbij reden en machinegeweren afvuurden op de muren of hekken van huizen, geruchten in de wereld gebracht door Arabisch sprekende Joden deden de ronde dat de Haganah veel groter was dan het werkelijk was ( . . . ) Hier is het belangrijk op te merken dat Joden in zoverre verantwoordelijk waren voor de Arabische vlucht. Maar het was niet omdat ze het land etnisch wilden zuiveren of de Arabieren wilden vernietigen.Het was omdat ze wisten dat een Joodse minderheid onverdedigd in Arabische enclaves zou worden afgeslacht (zoals in feite het geval was ( . . .) in de Gush Etzion-dorpen en in de Joodse wijk van ( . . .) Jeruzalem en ( . . .) Hebron in 1929).”
Misschien is het hier ook de plek om een citaat in te voegen dat we vinden op pagina 224 van “Promise and Fulfilment: Palestine 1917- 1949” van Arthur Koestler:
“( . . .) in elk geval begingen de Joden geen individuele daden van sadisme (. . .) Maar op andere plekken werden de lijken van Joden die in Arabische handen waren gevallen gecastreerd gevonden en met hun ogen uitgestoken. ( . . .) Voor ik Tel Aviv verliet heb ik de hand gelegd op een collectie foto’s die ik aan Alexis Ladas van de Commissie van de Verenigde Naties heb doorgegeven. Ze tonen grinnikende mannen in Arabische uniformen poserend voor de fotografen met hun bajonetten verzonken in een stapel naakte en verminkte lijken en dergelijke ( . . . ) ik vermeld dit onderwerp met tegenzin ( . . .) dit soort zaken is niet begonnen met de oorlog; vanaf de dag van de eerste Joodse nederzettingen, was een Jood als hij de langs de kant van de weg vermoord werd gevonden bijna altijd verminkt.”
Vervolgens gaat VdH uitleggen hoe het kwam dat de Joden die een minderheid vormden toch de overhand konden krijgen op de meerderheid van Arabieren. Nou, dat kwam — gááááp — omdat de zielige Arabieren te verdeeld waren en de zionisten eensgezind, doelgericht en strak georganiseerd:
“Ook hadden ze de beschikking over grote hoeveelheden, vooral uit de Verenigde Staten afkomstig, geld. En de Joden hebben zich nooit uit het veld laten slaan en hebben altijd vastgehouden aan die ene gedachte: dat het land tussen Middellandse Zee en Jordaan, Syrië en woestijn van hen was. De hoeveelheid land die de zionisten eind november 1947 door de Verenigde Naties toegezegd kregen, was lang niet zoveel als ze sinds 1948 bezitten.”
Amerika. Joden. Wall Street. Geld. Vervolgens gaat VdH uitleggen wat voor een expansief staatje dat Israël meteen al was:
“Op het moment dat de (burger)oorlog eindigde, zomer 1949, was de situatie volstrekt anders dan de Verenigde Naties hadden voorgesteld en bezat Israël niet slechts 56 maar 78 procent van voormalig Palestina, was van de circa 1,3 miljoen Palestijnen meer dan de helft op de vlucht en waren alle Palestijnse dorpen in het de joden oorspronkelijk toegewezen gebied ontvolkt.”
Uiteraard vergeet VdH te vermelden dat het vestigingsgebied van de Joden in 1923 meteen al met minsten 70% was verminderd doordat Engeland dat stuk weggaf aan Abdoelah van Jordanië. Dus als we nou eens voor het reken-gemak net doen of in het voorstel van de VN niet 56% maar 60% werd toegewezen aan de Joden dan is dat slechts 60% van die overgebleven 30%. Dat komt uit op 18% “van voormalig Palestina” en niet 78%. Dat is dus een verdomd klein stukje. En dat die “Palestijnen” op de vlucht waren geslagen . . . . . hé, dat is verrassend! VdH legt het zelf uit:
“De traditionele, Israëlische verklaring voor deze ontwikkeling is dat de Arabieren het er zelf naar gemaakt hebben. Omdat zij het verdelingsplan van de Verenigde Naties niet aanvaardden, kwamen zij in opstand. Daarbij werden zij geholpen door omringende landen. De zionisten konden niet anders dan zich verdedigen en zagen zich gedwongen meer land te veroveren. Het was niet alleen oorlogsbuit, het was ook nodig als bufferzone tussen joods en Palestijns gebied. Dat zoveel Palestijnen tijdens de strijd op de vlucht sloegen, zou eveneens onvermijdelijk zijn geweest. Het was immers oorlog. Bovendien werden zij door de Arabische staten opgeroepen hun land te verlaten om later, in het kielzog van een zegevierend leger, naar hun geboortegrond terug te keren. Sinds het eind van de jaren tachtig van de twintigste eeuw heeft een nieuwe generatie Israëlische historici en hun Palestijnse collega’s zoveel kanttekeningen bij dit verhaal geplaatst dat het stukje bij beetje vergruisd is.”
Die zogenaamde “nieuwe historici” — ik heb dat al meermalen gezegd, maar we doen het nog een keer — zijn door Efraim Karsh uitgebreid aan de kaak gesteld als bronnen-vervalsers en leugenaars. Die hebben dus helemaal niks “vergruisd” of het moest hun eigen reputatie zijn. En van die “Palestijnse collega’s” weet ik niks en ik hóéf ook niks van ze te weten, want ik heb niet het idee dat als het over Joden en Israël gaat, via de islamitische cultuur waarheid gevonden kan worden. Dus als ik lees dat er “nauwelijks nog twijfel [bestaat] over het feit dat de zionisten altijd meer dan het toegewezen stuk van Palestina op het oog hebben gehad”, dan hoef ik de blah-blah die er verder staat eigenlijk al niet meer te lezen. Maar als ik dat dan toch doe, dan vind ik dit:
“Al bij de vredesconferentie na het eind van de Eerste Wereldoorlog claimden zij een gebied met een noordgrens tot diep in het huidige Libanon, een oostgrens tot Amman en een zuidgrens die een flinke lap Sinaïwoestijn insloot. Ben-Goerion was in dezelfde jaren preciezer in zijn omschrijving van de grenzen van de toekomstige joodse staat: ‘In het noorden de rivier de Litani [in Zuid-Libanon], in het noordoosten de Wadi [vallei, rivierbedding) Owja die dertig kilometer ten zuiden van Damascus ligt. De zuidelijke grens is variabel en loopt in elk geval tot aan de Wadi Al-Arish in de Sinaïwoestijn. In het oosten strekt de staat zich uit tot de Syrische Woestijn, inclusief het uiterste puntje van Transjordanië.”
Wat is dit voor vaag geografisch gezwets? Moet ik nou echt al die namen via google maps gaan opzoeken? En moet ik nou echt gaan opzoeken wat Ben Goerion in 1920 écht heeft gezegd en in welke context? Want het zal wel weer verdraaid zijn, zoals bij Ben Goerion bijna altijd gebeurd als Israël-haters hem aanhalen en zeker als dat niet letterlijk maar parafraserend is. De bedoeling van VdH is in elk geval Ben Goerion als een expansief ventje neer te zetten. En dan gaat hij aldus verder:
“Het was een ideaal waaraan de zionisten altijd hebben vastgehouden, ook toen duidelijk was dat de internationale gemeenschap hun nooit zo’n omvangrijke staat zou toezeggen. De instemming van Ben-Goerion met het voorstel van de Verenigde Naties was dan ook niet principieel maar tactisch. Wanneer de joden eenmaal ‘legaal’ de beschikking over een stuk eigen land hadden, zo was de gedachte, zou zich vast wel de gelegenheid voordoen dat gebied uit te breiden. Dat het meteen in 1948 al zover kwam, was bijna te mooi om waar te zijn.”
“Altijd hebben vastgehouden”? In elk geval toch niet na 1967, toen Israël — na opnieuw, net als in 1948, met genocidale bedoelingen te zijn aangevallen en Samaria-Judea (“de Westbank”) had veroverd — aanbood het hele gebied opnieuw te ontruimen met slechts enkele kleine correcties op de groene bestandslijn van 1948 en de Arabieren in Khartoem drie keer nee zeiden. Die laatste zin — “bijna te mooi om waar te zijn” — is zo smerig dat ik er niet op in ga. Voorts had ik de bewering dat Ben Goerion en de zionisten alleen maar tactisch en met expansieve bedoelingen instemden met resolutie 181 graag gestaafd gezien met concrete citaten en niet met vage verwijzingen in voetnoot nummer 138 over zionistische congressen in 1942 en 1944, dus midden in Holocaust-tijd. Maar dan graag letterlijke citaten en van wie en hoeveel invloed die personen hadden. Overigens: niet raar dat er dus ‘radicale’ stemmen kunnen hebben geklonken op die congressen: de moord op de zes miljoen was in volle gang.
VdH heeft — behalve de leugenverhalen van de “nieuwe historici” — nóg een “bewijs” dat de zionisten vanaf het begin expansieve etnische zuiveraars zijn geweest:
“Dat er van het klassieke Israëlische verhaal over de gebeurtenissen in 1948 weinig klopt, blijkt ook uit het feit dat de zionisten niets moesten hebben van de pogingen van derden om vrede te stichten, zeker niet toen duidelijk werd dat een dergelijke vrede niet in het joodse voordeel zou zijn.”
Waarna VdH een tendentieuze versie van het verhaal vertelt van de moord op graaf Folke Bernadotte op 17 september 1947 door de Lehi of Stern-bende, een verhaal vol met suggesties dat het één groot zionistisch complot is geweest waarbij het vanaf het begin de bedoeling was om Jeruzalem te bezetten: “Op deze wijze legde de moord op Bernadotte de Israëlische regering geen windeieren. Ook viel zij de daders niet hard.”
En “niet in het joodse voordeel”? Het was ietsje ernstiger dan dat. Wim Kortenoeven vat het in zijn Magnum Opus “De Kern van de Zaak” aldus samen:
“16 september. De anti-zionistische Zweedse VN-bemiddelaar Graaf Folke Bernadotte wordt in Jeruzalem door leden van Jitschak Shamirs Lehi-militie geliquideerd. De aanslag wordt door de Israëlische regering van Ben Goerion scherp veroordeeld, maar voorkomt wel dat het door Bernadotte gepropageerde nieuwe delingsplan voor Palestina op de internationale agenda blijft. Uitvoering van dat plan zou de staat Israël hebben gereduceerd tot een semi-onafhankelijke entiteit in Galilea en de kuststrook. De rest van het gebied, inclusief heel Jeruzalem en de Negev moest volgens Bernadotte’s voorstellen aan Transjordanië worden toegewezen en migratie van Joden naar de ‘Joodse sector’ na twee jaar aan banden gelegd.”
Ik kan mij voorstellen dat je als Joodse contra-terrorist, de geschiedenis overziende, het niet liet gebeuren dat een tehuis dat aanvankelijk het huidige Israël, plus “de Westbank” plus Jordanië omvatte niet tot een zelfmoord-enclave liet terugbengen. Zo’n liquidatie, en dan vooral van iemand die zoveel Joden had gered, is natuurlijk gruwelijk, maar Bernadottes voorstel was dat ook.
Waarna VdH zijn laatste hoofdstuk aldus inleidt:
“Tot slot is er nog een reden waarom het traditionele Israëlische verhaal over de gebeurtenissen in 1948 niet klopt. Het is in de afgelopen jaren door talloze historici en ontelbare tijdgenoten verhaald en herhaald: dat de zionisten vanaf het allereerste moment dat zij zich daartoe gemachtigd zagen alles in het werk hebben gesteld het hun toegewezen land te zuiveren van ‘vreemde elementen’.”
Wéér die “nieuwe historici” dus met hun zelfhaat en leugenachtige Israël-belastering. Zó expliciet is VdH overigens nog niet geweest: de zionisten waren en zijn expansieve etnische zuiveraars en waarschijnlijk gewone massamoordenaars.
En dat laatste wordt dus de stelling in het laatste hoofdstuk 9 “Het mindere kwaad — ethische dilemma’s en nakba”.
Naarmate de burgeroorlog vorderde hebben inderdaad ook marginale Joodse groepen steeds meer terreur uitgeoefend. Ik moet eerlijk toegeven dat ik de weg nog wel eens kwijt raak tussen de namen Stern-Gang, Irgun of Irgoen, Etzel en LEHI maar een van deze groepen pleegde de aanslag waarmee VdH dit hoofdstuk begint. Voor de feiten rond het volgende gruwelverhaal baseert hij zich nu eens een keer op een, voor zover ik kan beoordelen, fatsoenlijke bron. Maar die feiten blijken niettemin wéér niet te kloppen. Wat wél vaststaat: bij de grote olieraffinaderij van Haifa gooiden Irgun-terroristen op 30 december 1947 handgranaten tussen een groep Arabische arbeiders en doodden negen man. De volgende dag vermoordden Arabische arbeiders bij en op dezelfde raffinaderij 39 Joodse arbeiders.
VdH commentarieert:
“Tot zover waren de gebeurtenissen op de raffinaderij een zoveelste variant op het aloude oog om oog, tand om tand, een moment in een geweldsspiraal. Actie en reactie zijn in een dergelijke spiraal niet alleen moeilijk te onderscheiden, elke poging daartoe is ook gedoemd te mislukken omdat de ene partij altijd wel een moment of gebeurtenis weet aan te wijzen waarop ‘de andere’ begonnen zou zijn. Maar nog voordat het jaar 1947 ten einde was, kwam hierin verandering.”
Leugens! Niks “actie en reactie”. Zal ik het eens met de variant van Rambo zeggen? “They drew first blood”. En we voegen daaraan toe: and second, third, fourth en ninety-nineth blood. De terreur is begonnen vanaf 1922 en volgehouden tot op heden door de Moefti cum suis en zijn opvolgers van Arafat tot Abbas en Hamas. De Joden hebben daar feller op gereageerd naarmate de terreur erger werd. Nu op dit moment, anno 2021, geldt nog steeds: als de Palmaffia’s vandaag ophouden met terreur is het morgen vrede en is overmorgen heel Palestina een welvarende en gelukkige landstreek.
Steeds feller gereageerd, zei ik, maar het is nooit de ideologie geworden van de zionistische leiders om, zoals VdH beweert, massamoord en etnische zuivering tot “staatszaak” te maken. Ik herhaal het nóg maar eens: dezelfde Efraim Karsh die de “nieuwe historici” die dit beweren aan de kaak heeft gesteld als fraudeurs, heeft in 2010 een studie gepubliceerd waarin werd aangetoond dat etnische zuiveringen slechts bestonden uit verdrijvingen en dat die alleen gebeurden als het optrekkende Israëlische leger geen vijandige bevolking in de rug wenste achter te laten. Maar dan VdH:
“Op de dag na het bloedbad viel een joodse militaire macht een dorp [Balad al-Shaykh] binnen waar een aantal Arabische werknemers van de raffinaderij woonde. Hoewel ook in dit geval de precieze toedracht onduidelijk is en er over het aantal slachtoffers geen eensgezindheid heerst, staat vast dat tientallen, weerloze inwoners in koelen bloede vermoord werden. Dit keer gebeurde dat echter niet door de Irgun, Lehi of andere terroristische organisatie maar door de elitetroepen van de Haganah, de militaire organisatie waaruit na de officiële uitroeping van de staat het Israëlische leger is voortgekomen. Tenzij aangenomen wordt dat de Haganah op eigen houtje handelde (dat is onwaarschijnlijk, het legerkorps was ondergeschikt aan de politieke macht) betekent dit dus dat Ben-Goerion en de zijnen tot die aanval de opdracht gegeven moeten hebben. Daarmee was de moord op weerloze mensen niet langer het resultaat van een onbeheersbare geweldsspiraal. Nee, zij was beheerst gepland: staatszaak.”
Hier staat het dus: in koelen bloede, beheerst gepland en staatszaak. Werkelijk? Geen sprake van razernij door oorlogsomstandigheden opgewekt? En Ben Goerion die gezegd heeft: ga ze daar maar eens even massamoordend een lesje leren? Ik geloofde hier niks van, dus ben ik gaan zoeken. En vond David Collier die er ook niks van geloofde en ook was gaan zoeken en die in de leger-archieven in Londen stukken vond die hij fotokopiëerde en analyseerde. Ga zelf maar lezen hoe hij tot de volgende conclusie komt:
“Dit betekent dat waarschijnlijk negen Arabieren stierven in Balad al-Shaykh. Zeven volwassen mannen (ervan uitgaande dat Mohammed Hasal een volwassen man is) en twee kinderen. Er waren dertig mensen gewond. De overgrote meerderheid (ongeveer 25) mannen. Vijf van de gewonden waren kinderen. De mannelijke meerderheid geeft een indicatie van wat er werkelijk is gebeurd. Een mix van de twee accounts. Met een slachtofferaantal ontdaan van de overdrijving van beide kanten. De Joden probeerden wraak te nemen voor de gebeurtenissen in de raffinaderij, ze stuitten op verzet dat harder was dan verwacht en werden gedwongen terug te trekken. Het uiteindelijke aantal dodelijke slachtoffers: negen Arabieren, drie Joden. Dit is hoe de Nakba-mythe wordt ontwikkeld en gepropageerd door slordige activistische historici die helemaal niets om de waarheid lijken te geven. Een overschatting van eenentwintig werd een bloedbad van meer dan zestig. In werkelijkheid was het dodental waarschijnlijk negen. En al die tijd wachtte er een dossier met de waarheid om ontdekt te worden in Kew [buitenwijk van Londen].”
Na deze zoveelste hoax gaat VdH verder met deze mededeling:
“In 1987 heeft een Israëlisch historicus voor het eerst onomstotelijk aangetoond dat tussen december 1947 en het formele einde van de Israëlisch-Arabische (burger)oorlog in 1949 honderden Palestijnse dorpen door joodse troepen gezuiverd zijn.”
Enzovoort, enzovoort. Had ik al gezegd dat dezelfde Efraim Karsh die de “nieuwe historici” die dit beweren aan de kaak heeft gesteld als fraudeurs in 2010 een studie heeft gepubliceerd waarin werd aangetoond dat etnische zuiveringen slechts bestonden uit verdrijvingen en dat die alleen gebeurden als de het oprekkende Israëlische leger geen vijandige bevolking in de rug wenste achter te laten? Vast wel. Kan ik niet vergeten zijn. En u, lezer, vergeet het misschien inmiddels ook niet meer.
Vervolgens brengt VdH nog maar eens “Tantura” en de masterscriptie van Katz ter sprake als bewijs voor het expansionisme en etnisch zuiveren van het zionisme: zie boven, zou ik zeggen. Deir Yassin komt weer op de proppen: zie daarvoor de analyse van Mark Lewis. Het zijn allemaal gebeurtenissen, gruwelijk op zich en die in elke oorlog gebeuren, maar omdat er Joden als daders aangewezen kunnen worden, moeten ze opgeblazen worden tot massamoorden-met-voorbedachte-rade.
Gelukkig heeft VdH toch nog één voorbeeld kunnen vinden van een gruweldaad, die “klein” en individueel is, maar ook die blaast hij op tot een symbool van de systemische zionistische verdorvenheid. De mannelijke begeleider van een Bedoeïenen-meisje, zo vertelt VdH, wordt in augustus 1949 in de Negev-woestijn door Israëlische soldaten doodgeschoten, waarna ze dat meisje verkrachten en vermoorden. Het verhaal stond in 2003 in Haaretz en in The Guardian. Het schijnt op betrouwbare leger-documenten gebaseerd en op een dagboekaantekening over de kwestie van Ben Goerion. Afschuwelijk. En ik heb voor deze gruweldaad bij uitzondering niets kunnen vinden dat wijst op opblazen of verzinnen van de anti-zionisten. Maar de conclusie die VdH verbindt aan dit enkele geval is wél weer opgeblazen:
“De soldaten werden aangeklaagd maar kwamen er met zeer lichte straffen af want (in de woorden van de rechtbank): ‘In die tijd heerste er voor de Arabieren een algemeen gevoel van minachting. Vandaar dat soms dergelijke buitensporigheden plaatsvonden en er een sfeer heerste van: ‘alles kan’.”
“Vandaar ook dat het verhaal van het Arabische meisje uit de Negev-woestijn niet alleen aangrijpend maar ook belangrijk is. Het onthult het systeem.”
Dit opblazen van een individuele terreurdaad kan dus alleen gedaan worden tegen de achtergrond van al dat “systemische” opblazen van ongelukken die in elke oorlog gebeuren tot bewuste massamoorden, althans voor zover Joden aangewezen kunnen worden als schuldigen. De werkelijke terreurdaden die wél “systemisch” toen en nu in naam van de islam worden gepleegd, worden door deze opblazers systematisch verzwegen of gedefinieerd als gerechtvaardigd verzet.
Deze zogenaamd gruweldaad die ‘het systeem onthult’ koppelt VdH bovendien direct aan de verhalen van de “nieuwe historici” over het vermeende etnisch zuiverende en expansionistische karakter van het zionisme. En met name aan het “Plan Dalet”. Zich baserend op nieuwe historicus Ilan Pappé komt VdH met een verhaal dat er een speciaal comité was dat door Pappé “The Consultancy” wordt genoemd en dat “vanaf de zomer van 1947 regelmatig in het huis van Ben-Goerion in Tel Aviv bijeenkwam om de politiek ten opzichte van de Arabische bevolking te bepalen. In de adviesgroep zaten vooraanstaande militaire en politieke figuren, kenners van de Arabische samenleving en leden van de geheime dienst”.
Geheime bijeenkomsten van Joden die snode plannen smeden. Waar kennen we dat van? En snode plannen wérden gesmeed, volgens Pappé-VdH:
“Een van hun bijeenkomsten, volgens Pappé de belangrijkste van alle, begon enkele uren voordat Balad al-Shaykh gezuiverd werd, op woensdag 31 december 1947 dus, en werd op de daaropvolgende dagen voortgezet. Daarbij viel een aantal besluiten. Om te beginnen dat de tijd van plannen maken voorbij was en dat ‘het’ zo snel mogelijk moest gebeuren. Wat er met dat ‘het’ bedoeld werd, was al eerder gesuggereerd, een enkele keer opgeschreven maar nog nooit officieel tot politiek verheven. Nu wel: dat een joodse staat met Arabieren geen toekomst had en dat het land dus ‘gezuiverd’ moest worden.”
De Joodse “Consultancy” besloot over te gaan tot “agressieve defensie”:
“Hier ligt de oorsprong van wat bekend is geworden als Plan D[alet]. Dit plan was de opdracht van de Israëlische regering aan het leger vanaf het moment dat de Britten verdwenen waren en de Israëlische staat uitgeroepen was. Het behelsde de opdracht de Arabische bevolking te verdrijven en hun dorpen te vernietigen. Zo gebeurde. Hoe, waar en wanneer precies wordt zowel in de recente literatuur als op internet uitvoerig beschreven. Samengevat: meer dan 800.000 Palestijnen op de vlucht, meer dan 500 dorpen ontvolkt en een groot aantal – hoeveel weten we niet – mensen vermoord. De slachting in Tantura was dus lang niet de enige. [We weten nu dus dat “Tantura” een hoax is, net als dat verhaal van Balad al-Shaykh] Zij is niet meer dan een van de talloze gebeurtenissen in wat de Palestijnen hun nakba noemen, ondergang.”
Merk op hoe VdH die Tantura-hoax gebruikt om zijn nog veel grotere claim van planmatige gruwelen gepleegd door de Joden geloofwaardig te maken. Mark Lewis wijst erop dat Israël-haters — net zoals hier VdH — altijd weer komen aanzetten met dat “Plan Dalet” dat dan moet bewijzen dat de Haganah een vooropgezet plan had tot etnische zuivering. Buiten context worden dan een paar regels geciteerd uit een plan van 75 pagina’s dat, zo zegt Lewis, uitsluitend in werking zou treden in geval Arabische landen Israël zouden binnen vallen en — daar is het argument opnieuw — de Israëlische strijdkrachten geen vijandige bevolking in de rug konden dulden of als bepaalde vijandig gezinde dorpen aan belangrijke aanvoerwegen lagen. (Wie wil weten hoe belangrijk die aanvoerwegen waren, zou eens het relaas van de uithongering van Jeruzalem moeten lezen in het verslag van Zipporah Porat, “Letters from Jerusalem: 1947-1948”.)
Een Joodse minderheid die tot een burgeroorlog werd gedwongen en die tenslotte door vijf Arabische staten tegelijk werd aangevallen en in de strijd 6000 kostbare levens verloor: dat klinkt, zegt Lewis, niet echt als een vooropgezet masterplan.
Er zijn, zo heeft Benny Morris bewezen, een klein aantal Arabische dorpen die zich niet openlijk vijandig hadden betoond gedurende de oorlog en die na 1948 alsnog etnisch gezuiverd werden. Lewis: “Dergelijk beslissingen zijn misschien bestraffend bedoeld, of genomen uit wraakzucht, haat en, ja, racisme.” Maar in elk geval betrof dit een miniem deel van de gevallen. En daartegenover staat weer het feit dat er dorpen die in de ogen van sommige zionisten in aanmerking kwamen voor ontruiming, toch met rust gelaten werden.
Lewis hekelt Israël-haters als Norman Finkelstein — deze geobsedeerde gek is óók al een held van VdH — die geen enkele reden goed genoeg vinden voor de verdrijvingen, ook niet de militair-strategische overweging van geen-vijandige-bevolking-in-de-rug-van-je-leger. Maar wat de Joden dan hadden moeten doen, anders dan zich laten afslachten, vertellen de Finkelsteins van deze wereld er niet bij.
Lewis gaat in op de vraag hoe het kan dat uitsluitend en alleen in het geval van Israël ruim 70 jaar na dato de hele wereld zich nog steeds druk maakt over “Palestijnse vluchtelingen”, terwijl de wereldgeschiedenis — waarschijnlijk al vóór de Grote Volksverhuizingen — zo’n beetje uit niks anders bestond en bestaat dan uit veroveringen en “etnische zuiveringen”. Lewis antwoordt niet “antisemitisme”, terwijl zijn analyse toch eigenlijk geen andere conclusie toelaat. Lewis:
“De verdrijving van Palestijnse Arabieren door Israël wordt vandaag afgeschilderd als een of ander bijzonder verdorven en uniek kwaad in de geschiedenis. Men krijgt de indruk dat Israël, door tijdens de oorlog het besluit te nemen om Palestijnse Arabieren te verdrijven, een grens overschreed die naties nooit zouden mogen overschrijden. ( . . .) Over de hele wereld vonden al decennia lang bevolkings-overdrachten en verdrijvingen plaats voordat Israël zijn toevlucht nam tot dezelfde tactiek als een laatste redmiddel tijdens oorlog.”
De leugen dat die verdrijving een uniek kwaad is geweest waaraan alleen de Joden zich schuldig maakten, is nog eens aangedikt door de mythe de wereld in te helpen dat de Joden volgens een vooropgezet plan te werk gingen. Zo zijn de antisemieten weer helemaal thuis: de Joden smeden immers altijd plannen om de wereld via complotten en massamoord te onderwerpen.
Hoe is die mythe van een vooropgezet plan van “de Joden” concreet in de wereld gekomen? Van Arabische kant, zegt Lewis, dook meteen na 1948 lasterlijke “geschiedschrijving” op waarin dat beweerd werd. Vervolgens werd door die laster van de “linkse” rebellenclub van de “nieuwe historici” — de al meermalen genoemde bronnen-vervalsers die door Efraim Karsh aan de kaak zijn gesteld — in de jaren 1960 en 1970 nieuw leven is ingeblazen. En vervolgens gingen “anti-zionistische” websites als “Palestine Remembered” op grond daarvan gretig zionisten citeren die zich hebben uitgelaten pro etnische zuivering.
Die uitlatingen door zionisten zijn inderdaad gedaan, maar de kwestie is, zegt Lewis, dat er net zoveel en net zo zwaarwegende uitingen te citeren zijn van zionistische leiders die zich tégen etnische zuivering uitspraken. En er zijn zelfs voorbeelden aan te halen van dezelfde zionisten die zich, op verschillende tijden in de loop van de ontwikkelingen in Palestina, zowel tegen als voor etnische zuivering hebben uitgesproken. Toen de zogenaamde “Arabische Opstand” van 1936 -1939 woedde, werd de stemming onder de zionisten sterker pro-bevolkings-transfers — dus vreedzaam ‘gelijk oversteken’ — wat dus nog echt iets anders is dan etnische-schoonmaak-in-oorlogstijd. Dat transfer-standpunt was niet zo raar als je bedenkt dat ook de Commissie Peel al in 1937 tot de conclusie kwam — en dat met instemming van een flink deel van de internationale gemeenschap — dat opdeling van die overgebleven 30% van het Mandaat nodig zou zijn en uitwisseling van bevolkingsgroepen noodzakelijk. Dit gedeelte uit een toespraak van Ben Goerion van augustus 1937 is in ditzelfde hoofdstuk al een keer geciteerd, maar we doen het nogmaals:
“Geen Joodse staat, klein of groot, in een deel van het land of in het hele land, zal [waarlijk] gevestigd zijn zolang als het land van de profeten niet getuige is van de verwerkelijking van de grote en eeuwige morele idealen die generaties lang gekoesterd zijn in onze harten: één wet voor alle inwoners, rechtvaardig bestuur, liefde voor je naaste, waarachtige gelijkheid. De Joodse staat zal een rolmodel voor de wereld zijn in zijn behandeling van minderheden en leden van andere naties. Wet en rechtvaardigheid zullen zegevieren in onze staat, en een stevige hand zal alle kwaad uitroeien binnen onze rijen. Dit uitroeien van het kwaad zal geen onderscheid maken tussen Joden en niet-Joden. Net zoals een Arabische politieman die Arabische geweldplegers helpt streng gestraft zal worden, zo zal een Joodse politieman die een Arabier niet beschermt tegen Joodse vandalen streng gestraft worden.”
En deze uitspraak van Ben Goerion, gedaan op 16 mei 1948, toen Israël rwee dagen oud was, op de radio uitgezonden het Hebreeuws en Arabisch, citeren we nu ook voor de tweede keer in dit hoofdstuk:
“Hoewel wij tot een woeste oorlog zijn gedwongen, behoren wij niet te vergeten, dat binnen onze grenzen leden van het Arabische volk de rechten behoren te genieten van burgers en dat de meesten deze oorlog haten. Wij moeten hun rechten op een gelijk niveau handhaven met die van alle burgers. Wij zien uit naar vrede en strekken onze hand uit om hun medewerking te verkrijgen bij het opbouwen van ons vaderland. Burgers, laat ons de integriteit van ons jonge vaderland handhaven.”
Vooral Ben Goerion zelf, zo mag men concluderen, was tot op zijn laatst tegen etnische zuivering en juist voor samenwerken met goedwillende Arabieren.
Ook Lewis zegt, zoals ook ik al sinds 2010 betoog, dat de terreur van een deel van de Palestijnse Arabieren de oorzaak is geweest voor uitspraken ten gunste van etnische zuivering door zionisten. Hij geeft ook een opsomming van Arabische terreurdaden door de tijd.
Lewis wijst vervolgens op bevolkings-transfers die in de vrij recente geschiedenis overal in Europa zijn uitgevoerd. Bulgaren en Turken (1913); Grieken en Turken (1923); Grieken en Bulgaren (1930); Duitsers uit Oost- en Zuidoost-Europa na 1945; Pakistan en India in 1945; Sovjet Unie en Tsjecho-Slowakije; Sovjet Unie en Polen; Tsjecho-Slowakije en Hongarije: Italië en Duitsland; Joegoslavië en Hongarije; Denemarken en Duitsland. Het was, zegt Lewis, een geaccepteerde methode om etnische spanningen te voorkomen en op te lossen. Ook voor Palestina waren er — volgens “A Historical Survey of Proposals to Transfer Arabs from Palestine, 1895 – 1947” van Chaim Simons — internationaal allang stemmen opgegaan om de Arabieren van Palestina te herhuisvesten in Syrië, Irak of Jordanië en ze te compenseren met geld en praktische hulp ter plekke, bijvoorbeeld te betalen door de Joden of in ruil voor het vertrek van alle Joden uit Arabische landen en dan met achterlating van al hun bezittingen. Dat laatste gebeurde na 1948 overigens tóch: zo’n 800.000 Joden werden verdreven met alleen de kleren die ze aanhadden.
Zelfs “nieuwe historicus” Benny Morris meende dat achteraf gezien de fatale fout van Ben Goerion is geweest dat hij niet alle Arabieren naar de andere kant van de Jordaan heeft gejaagd. Lewis citeert tenslotte twee specialisten die waarschuwen tegen het laten broeien van minderhedenproblemen in het algemeen. En het zou een ernstige waarschuwing moeten zijn voor de linkse dwazen die denken dat er probleemloos nóg meer islam naar Europa geïmporteerd kan worden.
VdH sluit dit laatste hoofdstuk af met — tsja, wat is het? — humanitaire filosofie. Of zoiets. Het moet, zegt VdH, in de humanistiek altijd gaan over het individu:
“Zes miljoen doden, Shoah, volkerenmoord, het zijn ongrijpbare grootheden. Eén verhaal daarentegen – Anne Frank, Elie Wiesel, Primo Levi – begrijpen we. Een dergelijk begrip spoort met het humanistische principe: dat het uiteindelijk altijd om individuen gaat, niet om het collectief, en dat het verkeerd loopt als met dat principe geschipperd wordt. Vandaar ook dat het verhaal van het Arabische meisje uit de Negev-woestijn niet alleen aangrijpend maar ook belangrijk is. Het onthult het systeem.”
Als VdH dat allemaal vindt, dan zou ik hem aanraden, niet van één gruwelijke moord kort te sluiten naar het “systeem” van het zionisme en dan zou ik me eens afvragen waarom “de Palestijnen” met al hun terreur wél recht hebben op collectivisme en wel zodanig dat ze al 100 jaar de Joden willen verdrijven en vermoorden en tot op heden de eis is dat ze Samaria-Judea (“de Westbank”) Judenrein opgeleverd krijgen.
Waarna VdH overgaat naar de vraag of een kleiner kwaad een groter goed kan rechtvaardigen. “Bij terugkomst van een bezoek aan de Sovjet-Unie deden de Engelse socialisten Sidney en Beatrice Webb in de jaren dertig van de twintigste eeuw de onvergetelijke uitspraak dat het onmogelijk is een omelet te bakken zonder eieren te breken.”
En mag je nou, vraagt VdH, de “Nakba” — (de “Ramp” dus, zoals de Arabische wereld het ontstaan van Israël met een hoofdletter noemt) — zien als het kleinere kwaad dat een toevluchtsoord creëerde voor de slachtoffers van de Holocaust en eventueel ook voor de Joden in de huidige diaspora, als het weer mis mocht gaan? VdH snapt dat gevoel helemaal, maar “zo luidt de direct hierop onvermijdelijke vraag: wat hebben de Palestijnen daarmee te maken?”.
Ik zou zeggen: volgens de universele individualistische principes die Vdh graag uitdraagt, hebben “de Palestijnen” daar álles mee te maken, vooral omdat de Joden in Palestina niet kwamen halen, roven of parasiteren, maar welvaart, humaniteit, gezondheidszorg en onderwijs brachten. Een fatsoenlijk rechtssysteem en veiligheid hadden ze ook vanaf het begin kunnen brengen. Maar dat is moeilijk onder terreur.
Dit is een opstel dat ik al 3 keer eerder heb geschreven, en elke volgende keer was bedoeld als verbetering. Nu hoop ik dat ik de definitieve (ha-ha) versie heb geschreven. Hier en hier en hier zijn de eerder versies te lezen. Ik heb onderstaande “definitieve”” versie geschreven omdat ik ‘m wil opnemen in mijn pamflet dat getiteld is “ISRAËL BESTÁÁT — En is de meest legitieme natie ter wereld” ***************************************************
Ik citeer uit hoofdstuk vijf van “Mijn Beloofde Land” getiteld “LYDDA – 1948”:
“In dertig minuten, tegen het middaguur, worden meer dan tweehonderd burgers gedood.Het Zionisme richt een bloedbad aan in de stad Lydda. “
Dit hoofdstuk vijf is het verraderlijke, schuldbeladen, Stockholm-syndromatische hart van Shavits boek. Het is terecht het onderwerp geweest van harde kritiek. Israël is een “liberaal” land en net als West-Europa misschien te ”liberaal” om de islam te overleven. Net zoals het verraderlijke boek van Shavit in in Israël kan worden gepubliceerd, kan in Israël op de voorkant van de Dahmas-moskee in Lydda de volgende Arabische inscriptie staan:
“De moskee werd gesloten als gevolg van het monsterlijke bloedbad dat in 1948 door de bezettingstroepen werd aangericht en werd in 1996 gedeeltelijk heropend.”
Kijk eens aan: je kan niet tolerant genoeg zijn ten opzichte van degenen die hebben gezworen je vrijheden te gebruiken om er een einde aan te maken.
Martin Kramer, prominent en hooggeleerd Israëliër, over wie hieronder meer, wees op de toeristische mogelijkheid om een “Nakba-trip” te maken in Lydda, waar een Arabische gids hem inderdaad vertelde dat massamoord en verdrijving deel uitmaakten van een “systematisch beleid”van “het Zionisme”. Kramer citeert een “Palestijnse professor”:
“Er zat een brein achter de bloedbaden, noem het een masterplan, noem het een schets, want er zit een patroon in de moorden en een logica in dit patroon.Na in verschillende archieven te hebben gewerkt, is mijn beeld dat Palestina in 1948 een theater was van Israëlische bloedbaden, een voortdurende show van afgeslachte Palestijnen, van moord en vernietiging, en van psychologische oorlogsvoering. “
Kramer besluit: “Al deze antisemitische onzin kan in Israël worden geuit over Lydda (= Lod), een stad die ver binnen de grenzen van het tolerante Israël ligt.”I
Maar dan meegaande Jood Shavit! Die helemaal, eh, nou-ja . . . . . méé gaat in dit gruwelsprookje: “Lydda was op niets bedacht. Lydda had geen idee wat er stond te gebeuren. Al 44 jaar had het gezien hoe de zionisten de vallei binnentrokken ( . . .) De stad Lydda telde twee moskeeën en een grote kathedraal die de Sint-Georgius wordt genoemd. Maar hoewel Lydda op grond van de christelijke traditie de stad van Sint Georgius was, zag het volk van Lydda niet aankomen dat het Zionisme zou veranderen in een moderne draak. ( . . .) De inwoners van Lydda zagen niet dat het Zionisme, dat de vallei was ingetrokken om een natie van wezen weer hoop te geven, een grimmig-vastberaden beweging was geworden die voornemens was het land met geweld in te nemen.” [mijn vet]
Zeker. Het Zionisme was “een grimmig-vastberaden beweging” geworden en Shavit ziet ook waarom dat zo is:
“Duidelijk is dat het Arabische nationalisme op het punt staat de zionisten uit te roeien en de Joodse gemeenschap in Palestina met bruut geweld te vernietigen. Duidelijk is ook dat de Joden zichzelf zullen moeten verdedigen, aangezien niemand hen te hulp schiet. Tussen december 1947 en mei 1948 woedt er een wrede burgeroorlog tussen Arabieren en Joden.”
Maar “het Zionisme” was nóóit “voornemens het land met geweld in te nemen”, zelfs niet toe de oorlog al woedde. “Het Zionisme” heeft nooit iets anders gedaan dan zich verdedigen tegen agressie. Shavit is niet in staat om die extreem voor de hand liggende gevolgtrekking te maken, namelijk dat die goedwillende, humaniserende en welvaart brengende beweging door maar één oorzaak gewelddadig werd: door de terreur en de oorlog die de Zionisten werd aangedaan door het Arabische islamisme, nationalisme en etnocentrisme. Het begin van het Kwaad ligt bij de terreur van de Moefti. Dit is de geschiedenis van Israël al 100 jaar: de Palmaffia’s beginnen de terreur en houden hem vol en Israël verdedigt zich zo goed en zo proportioneel mogelijk.
Dat goedwillende, humaniserende en welvaart brengende van het Zionisme vergeet Shavit overigens niet breed uit te meten:
“In die 44 jaar dat Lydda zag hoe het zionisme dichterbij kwam, is het de stad voor de wind gegaan. Tussen 1903 en 1947 is de bevolking meer dan verdubbeld, van acht- tot negentienduizend. Die ‘sprong voorwaarts’ had niet alleen een kwantitatief maar ook een kwalitatief karakter. Overal was modernisering zichtbaar. Na de verwoestingen als gevolg van de aardbevingen in 1911 en 1927 waren veel oude lemen woningen vervangen door nieuwe solide huizen van steen. Bij de Grote Moskee en de kathedraal waren een winkelcentrum en een nieuwe moskee gebouwd. Aan de westkant van de stad was een nieuwe moderne wijk met langs de liniaal getrokken straten verrezen. Lydda was een knooppunt in het spoorwegnet van Palestina en de directieleden van de maatschappij woonden in de tuinwijk-op-z’n-Engels die de trots van de stad was. In sommige straten was electrische verlichting en in enkele huizen ook stromend water. Twee openbare scholen en één anglicaanse school gaven – gescheiden – onderwijs aan de jongens en meisjes van Lydda. Twee klinieken, vijf artsen en twee apotheken stonden borg voor goede medische zorg. Het sterftecijfer was gedaald tot 12 per duizend inwoners, terwijl het fertiliteitscijfer drastisch omhoog was gegaan. Uit beide cijfers blijkt dat er in de eerste helft van de 20e eeuw een ware sociale revolutie in Lydda had plaatsgevonden.”
Als Shavit de afloop van de strijd rond Lydda beschrijft is er opnieuw dat onvermogen om oorzaak en gevolg, het Kwaad en de strijd tégen het Kwaad uit elkaar te houden:
“Wanneer de onderhandelingen laat in de ochtend van 13 juli 1948 ten einde zijn, is men overeengekomen dat de bevolking van Lydda en de daar verblijvende vluchtelingen de stad ogenblikkelijk zullen verlaten. Rond het middaguur is al een massale evacuatie op gang gekomen. ’s Avonds verlaten 35.000 Palestijnse Arabieren Lydda in een langgerekte colonne; ze trekken in zuidelijke richting langs het jeugddorp Ben Shemen en verdwijnen naar het oosten. Het zionisme veegt de stad Lydda van de kaart. Lydda is onze zwarte doos, met daarin het duistere geheim van het zionisme. De waarheid is dat het zionisme niet kon leven met Lydda. Van meet af stonden het zionisme en Lydda op gespannen voet met elkaar. Als het zionisme bestaansrecht had, dan Lydda niet. Als Lydda bestaansrecht had, dan het zionisme niet. Terugblikkend is dat maar al te duidelijk.”
Nee, Grote Dialecticus: het Zionisme had bestaansrecht en Lydda met al zijn inwoners ook. Wat géén bestaansrecht had, was en is de islamistisch-nationalistisch-etnische terreur van de Arabieren.
Om zijn conclusie te rechtvaardigen — het Zionisme is schuldig! — heeft Shavit natuurlijk de hele inhoud van zijn boek geschikt gemaakt, maar ook wil hij heel specifiek de misdadigheid van het Zionisme in de gevechten rond Lydda aantonen. En dat doet hij met een zeer eenzijdig verslag dat een ronduit leugenachtig verhaal oplevert. Ik moet nu ruim citeren uit dit Lydda-hoofdstuk om de kritiek die Martin Kramer op Shavit levert — en die ik zo dadelijk zal samenvatten — begrijpelijk te maken:
“Rond zes uur in de middag vertrekt de colonne uit Ben Shemen en rijdt men met grote snelheid de stad Lydda in, daarbij op alles en iedereen schietend. De blitz duurt 47 minuten: meer dan honderd Arabische burgers worden doodgeschoten – vrouwen, kinderen, ouderen. Regiment 89 verliest negen man. Aan het begin van de avond slagen de twee pelotons van het 3e regiment erin Lydda binnen te komen. Binnen een paar uur bezetten de soldaten daarvan sleutelposities in het stadscentrum en drijven ze duizenden burgers bijeen in de Grote Moskee, de kleine moskee en de kathedraal Sint-Georgius. ’s Avonds hebben de zionisten de stad Lydda ingenomen. De volgende dag rijden twee Jordaans pantserwagens per ongeluk de stad binnen, waarop opnieuw geweld uitbreekt. Het Jordaanse leger zit kilometers verderop in het oosten en de twee voertuigen zijn militair gezien van geen belang, maar sommige inwoners van Lydda zien er ten onrechte de voorbodes van de bevrijding in. Soldaten van het 3e regiment denken ten onrechte dat dit betekent dat ze moeten vrezen voor een onmiddellijk volgende Jordaanse aanval. ( . . .)De soldaten schieten in alle richtingen. Sommigen gooien handgranaten in huizen. Eentje vuurt een antitank-piat-granaat af, de kleine moskee in.In dertig minuten tijd, rond het middaguur, worden meer dan tweehonderd burgers gedood. Het zionisme richt in de stad Lydda een bloedbad aan. Wanneer het nieuws van de slachting bekend wordt in het veroverde Palestijnse dorp Jazzur, het hoofdkwartier van Operatie Larlar, vraag Jigal Allon aan Ben-Gurion wat men met de Arabieren aan moet. Ben-Gurion maakt een handgebaar: deporteren. Uren na de val van Lydda vaardigt Jitschak Rabin, stafofficier Operaties, een schriftelijke order uit aan de Jefta-brigade: ‘De inwoners van Lydda moeten, ongeacht hun leeftijd, snel worden afgevoerd.’ “
“Wanneer de onderhandelingen laat in de ochtend van 13 juli 1948 ten einde zijn, is men overeengekomen dat de bevolking van Lydda en de daar verblijvende vluchtelingen de stad ogenblikkelijk zullen verlaten. Rond het middaguur is al een massale evacuatie op gang gekomen. ’s Avonds verlaten 35.000 Palestijnse Arabieren Lydda in een langgerekte colonne; ze trekken in zuidelijke richting langs het jeugddorp Ben Shemen en verdwijnen naar het oosten. Het zionisme veegt de stad Lydda van de kaart. Lydda is onze zwarte doos, met daarin het duistere geheim van het zionisme. De waarheid is dat het zionisme niet kon leven met Lydda. Van meet af stonden het zionisme en Lydda op gespannen voet met elkaar. Als het zionisme bestaansrecht had, dan Lydda niet. Als Lydda bestaansrecht had, dan het zionisme niet.” [mijn vet]
In lijn met de islamitisch-Palmaffiose propaganda beweert Shavit niet alleen ten onrechte dat er een “bloedbad” werd aangericht bij Lydda door “het Zionisme”, maar hij beweert ook dat dit werd gedaan omdat “Zionisme” inherent slecht was en is. Hij introduceert het begrip “zwarte doos” en deze zwarte doos is niet de vluchtrecorder die je in vliegtuigen aantreft, maar de zwarte doos in de “gedragspsychologie” van B. F. Skinner (1904 -1990). De theorie van Skinner zegt: je kunt niet in iemands hoofd kijken, maar je kunt wel kijken naar wat iemand doet als hij onder druk staat. En kijk eens wat er volgens Shavit onder druk uit de zwarte doos van het Zionisme komt: massamoord en handgebaar-deportatie!
“Toen ik mij twintig jaar geleden realiseerde dat Lydda onze zwarte doos was, trachtte ik de geheimen ervan te ontraadselen. Ik spoorde de brigadecommandant op en bracht vele uren met hem door. Ik vond de militaire gouverneur terug en bracht vele uren met hem op zijn kibboets door. Ik praatte met soldaten van het 3e regiment en ondervroeg studenten van het jeugddorp. Voor het schrijven van dit hoofdstuk diepte ik audiocassettes op die ik in die tijd had opgenomen en luisterde ik ernaar, want ze vertelden het verhaal van het einde van Lydda.” [mijn vet]
In één bijzinnetje laat Shavit de lezer hier weten dat de interviews die hij met overlevende deelnemers aan de strijd om Lydda heeft gehouden van 20 jaar geleden zijn op het moment dat hij in 2014 zijn, eh . . . . . roman schrijft. Hieronder nog meer impressionisme uit die interviews opdat u zo dadelijk de kritiek van Martin Kramer kunt begrijpen:
“In de brigadecommandant woedt duidelijk een innerlijke strijd. De stem die nu uit de bandrecorder komt, is weinig overtuigend. Het is niet zo dat hij welbewust iets voor me wil achterhouden. Hij weet zelf niet wat er door hem heen gaat. Zijn verhaal over Lydda is vaag: de kleuren, de geuren, de details ontbreken. Hij heeft levendige herinneringen aan zijn jaren in Ben Shemen, maar de verovering van Lydda weet hij zich nog maar vaag te herinneren. Hij heeft het niet over de scholen die hij bezocht of over de families die hij leerde kennen of over de gemeenschap waar hij zo dol op was. Hij spreekt met geen woord over de stad die hij liefhad en verwoestte. Alleen zijn doffe stem verraadt wat hij achterhoudt. Excuus één: we waren omsingeld. Excuus twee: we zaten met een dreigend gevaar van binnenuit en van buitenaf. Excuus drie: er was geen tijd meer; ik moest meteen een beslissing nemen. Excuus vier: in een oorlog gebeuren afschuwelijke dingen. Toch leek geen van die rechtvaardigingen hemzelf te overtuigen of een begin van een verklaring te bieden voor die drie verdrongen dagen van Lydda’s einde. ‘Bulldozer’ is een heel andere man dan de brigadecommandant. Hoewel ook hij getraumatiseerd is door de oorlog van ’48, is zijn geestelijk litteken niet hetzelfde. Ongepolijst en grof als hij is, heeft hij de neiging zijn stem te veel te verheffen. Hij is gespannen, gauw aangebrand, rusteloos. Hij geeft toe dat hij door die rot-oorlog uit het lood is geslagen. Sindsdien is het hem niet meer gelukt innerlijke rust te vinden.”
“Eind mei zit hij [‘Bulldozer’] in de Jordaanvallei. Daar kent hij een van zijn beroerdste uren wanneer hij met zijn piat-raketwerper eropuit wordt gestuurd om de oprukkende Syrische tanks tegen te houden die kibboets Degania naderen. Hij is in zijn eentje wanneer hij de eerste tank op zich af ziet rijden en deze op de korrel neemt. Op het allerlaatste ogenblik vuurt hij als eerste, met zijn piat; hij brengt de tank tot staan, maar verwondt zich. Hij heeft nog een slecht moment wanneer hij de overlevenden ziet van twee kibboetsen in de Jordaanvallei; ze zijn ontsnapt uit hun in brand gestoken huizen. Die schokkende aanblik van vluchteling geworden kibboets-bewoners doet hem voor het eerst beseffen dat een nederlaag heel goed mogelijk is. Hij realiseert zich dat de oorlog waaraan hij deelneemt, het doodvonnis kan betekenen voor het zionisme. En als het zionisme ten onder gaat zal er in het Land van Israël weer gebeuren wat er keer op keer in Europa is gebeurd. De Joden zullen weer Joden zijn: ze zullen hulpeloos zijn. Tegen de tijd dat ‘Bulldozer’ in de Lydda-vallei aankomt, is hij uitgeput. Hij heeft te veel gezien, te veel gedaan, veel te veel gemoord.” [mijn vet]
“En wanneer de zon opkomt, zwerft hij door de straten van Lydda, op zoek naar een fotowinkel die hij kan plunderen – hij is gek op camera’s. Plotseling wordt er geschoten. Er zijn geruchten dat er pantserwagens aankomen, dat er vrienden klem zitten in de vijver bij de kleine moskee. Hiervandaan worden handgranaten geworpen. Hij geeft een van zijn ondergeschikten opdracht een antitankgranaat de kleine moskee in te schieten. Wanneer de getraumatiseerde soldaat weigert en wegloopt, pakt ‘Bulldozer’ de piat zelf op. ( . . .) Hij mikt niet op de minaret waarvanaf de granaten klaarblijkelijk zijn afgeworpen,maar op de moskee-muur waarachter hij stemmen van mensen hoort. Hij vuurt zijn piat af op de moskee, van zes meter afstand, en hij doodt er zeventig.”i
“ ‘Bulldozer’ kan zich de colonne niet herinneren, want hij raakte gewond toen hij de piat-antitankgranaat op de kleine moskee afvuurde; hij verloor het bewustzijn en werd naar het ziekenhuis gebracht. Maar toen hij dagen later bijkwam, zochten zijn kameraden hem op en vertelden ze hem dat hij goed werk had verricht; hij had zeventig Arabieren gedood. Ze zeiden ook dat ze toen ze hem bloedend hadden zien liggen, woedend de kleine moskee waren ingerend en de overlevenden hadden doorzeefd met kogels uit automatische wapens. Daarna waren ze de huizen in de buurt ingegaan en hadden ze iedereen die ze aantroffen neergeschoten. Toen ze ’s avonds het bevel hadden gekregen de kleine moskee te ontruimen, de zeventig lichamen weg te halen en te begraven, hadden ze acht andere Arabieren meegenomen om het spitwerk op de begraafplaats te doen; nadien hadden ze ook hen doodgeschoten en met de zeventig lijken meebegraven.” [Mijn vet]
Martin Kramer heeft een vernietigende analyse gemaakt van het verhaal van Shavit over Lydda. Kramer is veel te bescheiden als hij zegt:
“ Ik kan geen absoluut zeker verhaal maken van de gebeurtenissen in Lydda op 12 juli 1948. Er zijn te veel hiaten en tegenstrijdigheden in het verslag. Maar met een beetje graven, heb ik er geen moeite mee gehad om twijfel te zaaien over Shavits dramatisering met behulp van eendimensionale stereotypen (…). “
“Maar wat ik in slechts een paar dagen archiefonderzoek ontdekte, was meer dan genoeg om mijn aanvankelijke twijfels over Shavit’s verhaal te versterken, en zou genoeg moeten zijn om op zijn minst een zaadje van twijfel te zaaien in de geest van elke lezer van ‘Mijn Beloofde Land’.”
Laat me de kern van de beschuldiging van Ari Shavit herhalen:
“In 30 minuten, rond het middaguur, worden meer dan 200 burgers gedood. Het zionisme voert een bloedbad uit in de stad Lydda. “
Dit was op 12 juli 1948, midden in de Onafhankelijkheidsoorlog van Israël in een Lydda die vol zat met Arabische guerrilla’s en sluipschutters. Shavit heeft achteraf gezegd, in een poging om de schade te minimaliseren en zijn verraad en zijn spel in de handen van de Palmaffia-propaganda te bagatelliseren: “Ik maak echt bezwaar tegen mensen die Lydda uitkiezen en de rest van het boek negeren.”
Waarop Kramer antwoordt dat deze klacht het beste kan worden gericht aan de New Yorker, het tijdschrift dat, met toestemming van Shavit, precies het hoofdstuk over Lydda koos voor een voorpublicatie. Kramer beschrijft de verdere pogingen van Shavit om schade te beperken:
“In interviews en optredens van de afgelopen maanden is hij verder gegaan en heeft eropaangedrongen dat de daden van Israël in Lydda gezien moeten worden in de context van een meedogenloze oorlog in een meedogenloos decennium;dat de Arabieren de Joden slechter zouden hebben aangedaan;en dat westerse democratieën het slechter deden dan hun eigen “anderen”, van indianen tot Aboriginal Australiërs, dus wie zijn zij om morele rechtschapenheid te prediken aan Israël?Dit soort schadebeperking, ongeacht het effect op korte termijn, zal waarschijnlijk niet de enige waarschijnlijke impact op lange termijn van het boek van Shavit teniet doen: de bevestiging van de beschuldiging van een bloedbad in Lydda, uitgevoerd door het Zionisme zelf en daarmee de belichaming van het voortdurende historischeschandaal dat is de staat Israël.”
Inderdaad: met behulp van Shavit kan Lydda op gelijke hoogte komen met de gruwel-mythe van Deir Yassin.
De belangrijkste vraag blijft, zegt Kramer, of het Zionisme, zoals Shavit beweert, een opzettelijk bloedbad heeft gepleegd in Lydda, een bewering die zonder enige kritiek is geslikt door bijna alle grote recensenten. Het wantrouwen van Kramer, zo meldt hij, werd aangewakkerd door verschillende factoren. Ten eerste paste het rapport van Shavit over de strijd om Lydda te mooi in zijn bredere bewering dat “het Zionisme” was geprogrammeerd om de Arabieren in Palestina te verdrijven en dat de Zionistische soldaten moordenaars van onschuldigen werden. Ten tweede is het een bekend verhaal dat Israëlische soldaten worden beschuldigd van oorlogsmisdaden, terwijl ze alleen doen wat alle soldaten doen in een oorlog: terugschieten als iemand op je schiet.
Shavit, zegt Kramer, beweert dat zijn verhaal is gebaseerd op interviews uit het begin van de jaren negentig. In die tijd, zo’n twintig jaar voor de publicatie van zijn boek, sprak Shavit ten eerste met Shmarya Gutman, de militaire gouverneur van Lydda, die na de slag om Lydda het vertrek van de Arabische inwoners regelde, ten tweede met Mula Cohen, de commandant van de Yiftah-brigade die de opstand in Lydda had neergeslagen en ten derde met iemand die Shavit identificeert met zijn bijnaam “Bulldozer”, de man die met een PIAT (Projector Infantry Anti tank) met een granaat de deur van de “kleine moskee” (Damash-moskee) in Lydda binnendrong en met één klap 30 of 70 of honderd mensen doodde: dit aantal hangt af van wie het verhaal vertelt.
Natuurlijk weet ik niet, zegt Kramer, hoe eerlijk Shavit van deze interviews uit de jaren negentig gebruik maakt, maar Kramer ontdekte dat al degenen die door Shavit werden geïnterviewd en die vochten in Lydda — Shmarya Gutman, Mula Cohen, “Bulldozer” en anderen — later ook door andere onderzoekers zijn geïnterviewd en dat die interviews ter plaatse in Lydda werden afgenomen, en. op film. De tegenstrijdigheden die ik vond, zegt Kramer, tussen het verhaal van Shavit en die interviews vormden een patroon.
Ik vat verder het 9000 woorden tellende essay van Kramer parafraserend samen:
De slag in Lydda vond plaats van 11 tot 13 juli 1948. Op dat moment namen de reguliere Arabische legers al twee maanden deel aan de oorlog. Lydda ligt aan de weg tussen Tel Aviv en Jeruzalem, waar het Transjordaanse Arabische Legioen zeer actief was. Israëlische troepen, geregelde en ongeregelde, namen deel aan wat werd genoemd “de oorlog van de wegen” ook wel operatie “larlar” genoemd — (een acroniem voor de steden Lydda, Ramleh, Latrun, Ramallah) — een operatie die bedoeld was om een doorgang naar het uitgehongerde en belegerde Jeruzalem te forceren. (Onder de naam Latrun viel ook het nabij Latrun gelegen Deir Yassin.)
In die tijd had de Arabische stad Lydda ongeveer 40.000 inwoners, waarvan de helft vluchtelingen uit Jaffa en omgeving. Er waren ongeveer 125 soldaten van het Transjordaanse Arabische Legioen in de stad, maar ze werden gesteund door een veel groter aantal Arabische “ongeregelden” die zich al maanden aan het voorbereiden waren op de strijd. Op 11 juli voerde Moshe Dayan een korte aanval uit met een kleine strijdmacht op de randen van zowel Ramleh als Lydda. Diezelfde avond trok de Yiftah-brigade van 300 man Lydda binnen en nam de Grote Moskee en de Sint Joris-kathedraal in. Een groot aantal Arabische mannen werd opgesloten in de Grote Moskee. Het grootste deel van de stad bleef echter nog onder Arabische controle. Met name het politiebureau, dat eigenlijk een soort fort was, bleef een Arabisch bolwerk.
De volgende dag, 12 juli rond het middaguur, verschenen plotseling twee of drie Trans-Jordaanse gepantserde voertuigen aan de rand van de stad. De Arabieren van Lydda, die dachten dat het Transjordaanse Arabische legioen hen te hulp kwam, barstten uit in geweld: sluipschutters werden actief en granaten werden van de daken gegooid. Dat gebeurde vanuit de zogenaamde “Kleine Moskee”, de Dahmash-moskee : dus niet vanuit de grote moskee met de gevangen Arabieren. De Israëli’s vreesden een gecoördineerde aanval door Arabische soldaten van het Transjordaanse Arabische Legioen en de “ongeregelden” in de stad. Israëlische commandanten gaven de Israëlische eenheden het bevel om “vernietigend vuur”) te geven. De Grote Moskee met de gevangen Arabieren bleef intact, maar de Israëli’s doorboorden de Kleine Moskee (Dahmash Moskee) met een anti-tank raket afgevuurd vanaf de schouder met een PIAT door een man met de bijnaam “Bulldozer”.
Na een half uur was de strijd voorbij. De Arabische soldaten en “ongeregelden” ontruimden zonder verdere strijd het politiebureau. DE dag erna, op 13 juli, kreeg de hele burgerbevolking van Lydda het bevel de stad te verlaten. Daar waren redenen voor: vóór 11 juli hadden de Arabische leiders van Lydda zich overgegeven en de bevolking van Lydda was verzekerd dat ze in hun stad konden blijven, maar toen de Jordaanse gepantserde voertuigen verschenen, besloten de leiders van de stad om opnieuw te vechten. Ze hadden dus hun woord gebroken en nu werd de hele bevolking op weg naar Jordanië gestuurd. Op deze manier zorgden de Israëli’s ervoor dat ze geen vijandige stadsbevolking in hun achterhoede hadden tijdens de voortdurende strijd om de weg naar het uitgehongerde Jeruzalem.
Het opzettelijke bloedbad, dat volgens Shavit zo goed past in het karakter dat hij aan het Zionisme toeschrijft, zou hebben plaatsgevonden rond 12 uur op 12 juli 1948 in de Kleine Moskee, genaamd de Dahmash-moskee. Dat is tijdens dat half uur van intense gevechten die volgden op de verschijning van de gepantserde Jordaanse voertuigen. Als verhalenverteller, zegt Kramer, is Shavit een beetje chaotisch en gevoelvol, dus haalt Kramer de relevante passages in de tekst van Shavit aan en legt dan zijn vinger op de kern van wat die passages suggereren of beargumenteren. Kramer noemt dat een “meeneem-punt”, d.w.z. de kern van wat een gemiddelde lezer zou “meenemen” uit die passage. Vervolgens beoordeelt Kramer wat de “uitvoerders” in het verhaal elders in interviews hebben gezegd. Ik zal de punten van Kramer samenvatten, maar er zullen er minder zijn dan Kramer zelf noemt, omdat ik enkele punten van Kramer bij elkaar veeg.
1) Shavit wekt de indruk dat de stad op 11 juli al veilig in handen was van de Israëli’s en dat de Israëli’s niets te vrezen hadden van het Trans-Jordaanse Legioen. Maar dat is niet waar. Er waren soldaten van dat legioen in het politiebureau dat geen gewoon gebouw was, maar een zogenaamd “Tegart Fort”, gebouwd door de Britten en hoog gelegen in de stad Lydda. Shavit verbergt het fort-karakter van dat politiebureau en de aanwezigheid van die soldaten. Vandaaruit hadden de Arabieren een vrij schootsveld over een groot deel van de stad, en ze schoten inderdaad die dag rond 12 juli om 12 uur ’s middags vanaf het fort. Tijdens die beschietingen vanuit het fort van Tegart kwamen ook de reeds genoemde Jordaanse pantservoertuigen schietend aan de randen van de stad aan. Tegelijkertijd openden op dat moment in de hele stad openden “ongeregelde”het vuur en gooiden handgranaten. De Jordaanse soldaten gaven uiteindelijk het politie-fort op, waarschijnlijk vanwege gebrek aan munitie en het intense vuur dat de Israëli’s erop los lieten, maar dat feit werd pas op 13 juli opgemerkt door de Israëlische commandanten.
2) Shavit beweert dat niet alleen in de Grote Moskee, maar ook in de Kleine Moskee (Dahmash Moskee) gevangenen werden vastgehouden. Maar dat is gewoon niet waar: de Kleine Moskee lag buiten het door de Israëli’s ingenomen gebied, er werden geen gevangenen vastgehouden in de Kleine Moskee en de Israëli’s wisten gewoon niet wie of wat er in de Kleine Moskee aanwezig was. Tijdens het half uur van de intense schietpartij rond het middaguur werd echter vanaf een hoog punt van de Kleine Moskee een handgranaat naar de Israëli’s gegooid. De getuigenissen over wat de gevolgen van die granaat waren, verschillen: sommigen zeggen dat een soldaat een hand verloor, anderen zeggen dat twee Israëli’s gedood werden.
3) Daarop werd een schot afgevuurd met een PIAT op de deur van de Kleine Moskee door iemand die Shavit “Bulldozer” noemt. (Zijn echte naam was Shmuel Ben-David.) Shavit beschrijft hem als iemand die “getraumatiseerd” was en die “genot vond in doden”. Shavit wekt de indruk dat de deur van de Kleine Moskee door “Bulldozer” met die PIAT eruit werd geschoten in een sfeer van wraakzuchtige bloeddorst zonder dat een commandant daartoe een bevel had uitgevaardigd.
Maar commandant Gutman heeft in een later interview, opgenomen op film, verteld dat nadat twee Israëli’s waren gedood door een handgranaat die vanuit de Kleine Moskee werd gegooid, hij de moskee tot een legitiem militair doelwit verklaarde. Shavit wekt ook de indruk dat “Bulldozer” er helemaal niet zeker van was dat de handgranaat vanuit de Kleine Moskee werd gegooid. Dat hij werd geprovoceerd door de aanblik van een medesoldaat wiens hand werd afgescheurd door de granaat en dat hij op eigen initiatief met de PIAT dwars door de deur van de Kleine Moskee schoot. Dat “Bulldozer” dus met opzet de mensen wilde vermoorden die in de kleine moskee waren :
“Hij mikt niet op de minaret waarvandaan de granaten schijnbaar zijn gegooid, maar op de moskee-muur waarachter hij menselijke stemmen kan horen.Hij schiet zijn PIAT op de moskee-muur van een afstand van zes meter, waarbij hij zeventig mensen doodt.”
In bovengenoemd gefilmd interview heeft commandant Gutman echter zelf, met “Bulldozer” ter plaatse staande, verklaard dat hij inderdaad het bevel heeft gegeven om met de PIAT de deur te doorboren. Ook “Bulldozer” verklaarde zelf dat hij uitdrukkelijke opdracht had gekregen om met de PIAT naar de Kleine Moskee te gaan. De commandanten ter plaatse gingen er terecht van uit dat de granaat waarschijnlijk van binnenuit de moskee was gegooid, omdat niemand zo gek zou zijn geweest om dat vanaf de minaret te doen.
Het aantal van zeventig slachtoffers is een wilde gok, zegt Kramer. Het komt waarschijnlijk van een oude Arabische dorpeling die in 2002 door Shavit werd geïnterviewd voor een artikel. De man meldde dat dit aantal “werd genoemd”. In Joodse verslagen wordt een aantal van 30 slachtoffers genoemd en in Arabische verhalen soms honderden. Waarom Shavit het aantal 70 heeft gekozen, zegt Kramer, is onduidelijk.
4) Als “Bulldozer” de PIAT vanaf zijn schouder afvuurt in de kleine ruimte van de smalle steeg raakt hij ernstig gewond door de terugslag van het wapen. Shavit schrijft:
“En als de PIAT-operator zelf gewond raakt, wordt het verlangen naar wraak nog sterker.Sommige soldaten van het 3e Regiment besproeien de gewonden in de moskee met geweervuur.”
Shavit zegt dat “Bulldozer” hem vertelde dat zijn kameraden, die hem in het ziekenhuis bezochten, het volgende zeiden:
“Ze vertelden hem dat ze, vanwege de woede die ze voelden toen ze hem zagen bloeden, de kleine moskee waren binnengelopen en de overlevende gewonden met automatisch vuur hadden besproeid.”
Maar Kramer heeft drie getuigenissen gevonden die in tegenspraak zijn met wat de kameraden in de herinnering aan Bulldozer zouden hebben gezegd toen zij aan zijn ziekbed stonden. Maar deze getuigenissen tonen niets van bloeddorstigheid. Integendeel. Deze getuigen die daadwerkelijk de moskee binnengingen waren geschokt door wat ze aantroffen.De getuigen waren verbaasd over de mate van vernieling die de PIAT had aangericht en vroegen zich af of er misschien een stapel granaten in de moskee geraakt was. De getuigenissen tonen voorts aan dat het standaardprocedure was om een dergelijk gebouw binnen te gaan al vurend en handgranaten gooiend, omdat je niet weet of er overlevende vijanden zijn met wapens die je opwachten om je te doden. In de moskee zijn inderdaad wapens gevonden.
5) Direct nadat de ramp zich in de Kleine Moskee heeft voltrokken, gebeurt er volgens Shavit het volgende:
“Anderen gooien handgranaten in naburige huizen.Weer anderen brengen machinegeweren in de straten in stelling en schieten op alles wat beweegt.Na een half uur van wraak zijn er tientallen lijken in de straten en 70 lijken in de moskee.In 30 minuten, tegen de middag, worden meer dan 200 burgers gedood.”
In de voorpublicatie In de New Yorker werd het nog erger:
“In 30 minuten werden 250 Palestijnen vermoord”.
Kramer, zo merk ik op, is in zijn kritiek erg feitelijk en besteedt nauwelijks aandacht aan de bevooroordeelde en demoniserende toon van Shavits beschrijvingen van het verloop van de strijd. Een lezer die zich laat meeslepen door het proza van Shavit, zou gemakkelijk de indruk kunnen krijgen dat de Joden de enigen waren die aan het schieten waren.
Shavit, zegt Kramer, baseert dat aantal van 200 gedode Arabische burgers op Benny Morris, voor wie dat onbevestigde getal reden is om te beweren dat het een bloedbad was. Morris speculeert: als je kijkt naar de weinige Israëli’s die werden gedood, kan er nauwelijks sprake zijn geweest van “strijd”. Maar Shavit, aldus Kramer, verbergt het feit dat niet alleen Morrris over Lydda heeft geschreven en dat er een controverse bestaat onder historici over dit aantal en over de bewering dat al deze slachtoffers burgers waren. Shavit doet alsof de kwestie duidelijk is en misleidt zijn internationale lezerspubliek. Shavit suggereert ook dat de Israëli’s — “het Zionisme” — zijn uitgebarsten in een ongecontroleerde orgie van geweld. Dat is niet zo: de Israëli’s handelden gedisciplineerd en onder bevel terwijl ze van alle kanten onder sluipschutters-vuur lagen.
6) Shavit schrijft
“Maar dan komt er nieuws over wat er in de kleine moskee is gebeurd.De militaire gouverneur beveelt zijn mannen om de doden te begraven en het belastende bewijsmateriaal te verwijderen.”
“ ‘ S Nachts, toen ze het bevel kregen om de kleine moskee schoon te maken en de zeventig lijken naar buiten te brengen en ze te begraven, namen ze acht andere Arabieren mee om de begraafplaats te graven en schoten hen daarna ook neer, en begroeven de acht met de zeventig.“ [mijn vet]
Shavit probeert de indruk te wekken dat ”het Zionisme” net zo erg was als het Holocaust-Nazisme en dat de joden hun Nazi-achtige misdaad zo snel mogelijk wilden verdoezelen. Maar de snelheid waarmee de doden werden begraven, had waarschijnlijk te maken met de “zware hitte” waarover Shavit ook spreekt. Verder is er een interview uit 2003 met . . . . . een van die vermoorde grafdelvers, Fayeq Abu Mana (“Abu Wadi”), die twintig jaar oud was in 1948. Hij vertelt de begrafenis te hebben gedaan met zijn broer en neef in een ploeg van tien man. De verklaring van zijn vrouw dat alle doodgravers gevangen zijn genomen nadat ze hun werk hadden gedaan, stond een paar maanden geleden nog online, maar is nu verdwenen.
Ik vind het merkwaardig dat Kramer zo weinig ophef maakt over dit laatste essentiële punt: het feit dat de moord op de doodgravers een fabeltje is en dat het ontmaskeren ervan berust op solide bewijsmateriaal. Ik was in het bijzonder geschokt door dit detail, dat inderdaad een Nazi-achtige mentaliteit zou hebben weerspiegeld, hoewel het zelfs in dat geval een incidentele misdaad zou zijn gepleegd door een beperkte groep Joodse daders.
Kramer vat zijn oordeel samen:
“(…) Zijn niet alleen enkele van de beweringen van Shavit onmogelijk te verifiëren, maar door te vertrouwen op dezelfde ooggetuigen die door Shavit zijn geïnterviewd (en een paar die hij had moeten interviewen), kan men vrij gemakkelijk een heel ander verhaal construeren dan het zijne.Dat is niet het verhaal van een wraakzuchtig ‘bloedbad’ gepleegd door ‘het Zionisme’, maar van collateral damage in een stad die in een slagveld is veranderd.Dit is Lydda niet als een ‘zwarte doos’ maar als een grijze zone — een bekende zone, aangezien vele honderden Israëlische militaire operaties in stads- en dorpskernen daaronder vielen. In deze grijze zone, niet in de ‘zwarte doos’ van Shavit, schuilt de echte complexiteit.Maar nergens geeft Shavit zijn lezers een idee dat iets in zijn dramatische verhaal van Lydda wordt betwist.Integendeel, aan het einde van zijn bronnen-notities staat deze verzekering.” [mijn vet]
En dan citeert Kramer die geruststelling van Shavit aangaande zijn gewetensvolle bronnen-gebruik:
“[Shavit]Ik heb honderden boeken en duizenden documenten gelezen.Om er zeker van te zijn dat alle details kloppen, werden mondelinge geschiedenissen gecontroleerd en dubbel gecontroleerd aan de hand van de geschreven geschiedenis van Israël.Het opwindende proces van het interviewen van belangrijke personen was verweven met een nauwgezet proces van gegevens-verzameling en feiten-controle.”
“Een nauwgezet proces van gegevens-verzameling en feiten-controle”? Kramer wijst op het feit dat Shavit in deze zelfde “bronnen-notities” zichzelf tegenspreekt. Want Shavit zegt ook dit:
“Het is geen academisch geschiedkundig werk.Het is eerder een persoonlijke reis door hedendaags en historisch Israël.”
Inderdaad zou ook mijn vraag luiden: wat zal het zijn? Een persoonlijke reis of een nauwgezet proces van gegevens-verzameling en feiten-controle.”
Dat is trouwens dwaasheid, zegt Kramer, want niemand kan een persoonlijke reis boeken naar een dag in 1948. Ook Simon Schama, een van de “grandees” van de Engelse geschiedschrijving, krijgt een sneer van Kramer. Schama, zegt Kramer, gelooft dat het boek van Shavit tegelijkertijd “zonder het minste spoor van fictie” is en ook een daad van “fantasierijke herbeleving”. Ja, ook ik zelf ken Schama zelf als een gepassioneerde herbelever van de geschiedenis.
Wat ik in Savits boek Stockholm-syndromatische schizofrenie heb genoemd, heeft ook de aandacht van Kramer getrokken. De tegenstrijdigheden van Shavit met betrekking tot het karakter van het Zionisme zijn onoplosbaar, zegt Kramer. En citeert er twee:
“Het bloedbad in de kleine moskee zou een misverstand kunnen zijn, veroorzaakt door een tragische reeks toevallige gebeurtenissen.” “Gutman voelt dat hij zijn doel heeft bereikt.Bezetting, bloedbad en mentale druk hebben het gewenste effect gehad.”
Wat gaat het worden, vraagt Kramer? Zionisme als een kwaadaardige ideologie van massamoord en etnische zuivering, of niet? Dat is de fundamentele vraag. Omdat we het hebben over de stichtings-ideologie van Israël. Dus als Shavit het Zionisme als inherent slecht wil karakteriseren, wat hij inderdaad doet, kan hij niet eisen dat deze ideologie wordt erkend als een afspiegeling van de geest van de grondlegger van Israël.
Kramer citeert nóg zo’n onoplosbaarheid van Shavit:
“Laten we Lydda niet vergeten, laten we Lydda erkennen.Maar laat niemand Lydda gebruiken om te twijfelen aan de legitimiteit van Israël.”
Maar dat, zegt Kramer, is natuurlijk precies wat de propaganda van Israëls vijanden gaat doen. En dat had Shavit moeten weten.
Ik wil Kramer niet verbeteren, maar volgens mij is de kern van het probleem dat Shavit op dit punt eindelijk éénmalig de consequenties van zijn tegenstellingen-gegoochel onder ogen ziet. Hij zegt namelijk dit:
“Eén ding is me wel duidelijk: de brigadecommandant en de militaire gouverneur waren terecht kwaad op de krokodillentranen huilende progressieve Israëliërs die jaren later afkeurden wat ze in Lydda hadden gedaan, maar wel de vruchten plukten van hun daad. Ik keur af wat ‘Bulldozer’ deed. Ik veroordeel de sluipschutter. Maar ik spreek geen banvloek uit over de brigadecommandant, de militaire gouverneur en de jongens van het trainingsteam. Integendeel, zo nodig schaar ik me achter deze verdoemden. Ik besef namelijk dat als zij er niet waren geweest, de geboorte van de staat Israël niet zou hebben plaatsgevonden. Zij hebben het smerige, vuile werk gedaan waardoor mijn volk, ikzelf, mijn dochter en mijn zoons kunnen leven.” [mijn vet]
Shavit: “Lydda is een integraal en essentieel onderdeel van ons verhaal.En als ik er eerlijk over probeer te zijn, zie ik dat de keuze grimmig is: ofwel het zionisme afwijzen vanwege Lydda, of het zionisme accepteren samen met Lydda.”
Dus Shavit wil allesbehalve de Stockholm-syndromatische patiënt zijn die ik van hem heb gemaakt. Hij wil een volwassen en zelfs stoere vent zijn, die zich bewust is van de feiten van het leven. En van de oorlog. Hij is geen bleeding-heart progressieveling. Hij is complexer dan dat. Zoals hij zegt in zijn “Inleiding”: “En als columnist vecht ik zowel rechtse als linkse dogma’s aan. Ik heb geleerd dat er geen eenvoudige antwoorden zijn in het Midden-Oosten en geen snelle oplossingen voor het Israëlisch-Palestijnse conflict. Ik heb me gerealiseerd dat de Israëlische toestand buitengewoon complex is, misschien zelfs tragisch.”
En dat geldt natuurlijk ook voor Ari Shavit zelf: “buitengewoon complex, misschien zelfs tragisch”. Misschien is Ari Shavit complexer dan het leven, zoals John Wayne groter was dan het leven. Maar Stockholm-syndroom of niet, onder Shavit’s dualistische woord-diarree ligt één boodschap: de joden zijn schuldig, Israël is schuldig, het zionisme is schuldig en Shavit wil deelnemen aan de schuld. Hij zegt: kijk naar mij, de immens begaafde, gekwelde en tragische Jood. Hij vermengt het met die typische linkse variant van zelfmanifestatie die een Gutmensch betaamt: veel begrip tonen voor “de Palestijnen”, wat hem natuurlijk een zoveel betere man maakt dan rechtse “Likudniks”.
Zelfmanifestatie, zelfverheffings-neurose, better-than-thou-ism: het boek staat vol met die typische linkse narcistisch-hedonistische ijdelheid. En het maakt hem schijnbaar niet uit of zijn beschuldigingen in de kaart spelen van Israëls en Shavits eigen doods-vijanden, de vertegenwoordigers van de oudste manifestatie van een Nazi-mentaliteit op aarde: de islam.
Het grote feit blijft natuurlijk dat hij de fouten van een Zionisme erkent die hij zelf heeft opgeblazen tot oorlogsmisdaden.
Ook Efraim Karsh heeft bijgedragen aan de Shavit-Lydda-discussie. Karsh, die de leugens heeft ontkracht van de ‘bezetting’ door Israël van Samaria-Judea (“de Westbank) fundamenteel heeft ontkracht, is ook de auteur van ‘Palestine Betrayed‘ (2010), een studie waarin, op basis van nieuwe vrijgegeven Britse archieven, gedetailleerd bewijs wordt geleverd dat er geen etnische zuivering plaatsvond tijdens de Onafhankelijkheidsoorlog van Israël in 1948. De uitzonderlijke uitzettingen van Arabieren door de Joden werden gedicteerd door de omstandigheden van oorlog, een oorlog die werd gestart en ondersteund door de Arabische landen.
Gesteund door deze gespecialiseerde kennis kwam Karsh tussenbeide in het Shavit-Lydda-debat met een artikel van 6 juli 2014 getiteld “The Uses of Lydda“. Karsh wijst erop dat er vanaf 1948 tot op heden altijd lasterlijke beschuldigingen zijn geweest van bloedbaden en etnische zuiveringen gericht tegen Israël en Israëli’s. Deze beschuldigingen hebben zelfs een terugwerkende kracht aangenomen: de “nieuwe historici” van de generatie Benny Morris, Avi Shlaim en Ilan Pappé hebben beweerd —heel vaak aantoonbaar via opzettelijke vervalsing van de geschiedenis! — dat deze slachtpartijen en etnische zuiveringen een integraal onderdeel waren van het zionisme. Met “My Promised Land”, zegt Karsh, heeft Shavit zich aangesloten bij dit kamp van dat lasterlijke “post-Zionisme”. Later heeft Shavit geprobeerd zich te distantiëren van deze leugenachtige verraders door te beweren dat het helemaal niet zo bedoeld was. Maar de schade, meent Karsh, is aangericht en de islamitisch-Arabisch-Palmafiose propaganda in samenwerking met de westerse mainstream-pers zal goed gebruik maken van Shavit’s laster om de haat tegen Joden en de Israëlische haat wereldwijd te stimuleren.
In zijn “The Uses of Lydda” prijst Kramer’s “Wat gebeurde er in Lydda“. De verdrijving van de bevolking van Lydda in 1948, zegt Karsh, was de uitzondering die de regel bewees: “het Zionisme” had geen plannen voor massamoord en etnische zuivering. Tegen Shavit, die beweert dat de verdrijving van de bevolking van Lydda “een onvermijdelijke fase van de Zionistische revolutie” was, antwoordt Karsh:
“Als er echter iets onvermijdelijks was aan de verdrijving van Lydda, dan lag de oorzaak niet bij het Zionisme, maar bij de acties van Palestijnse Arabische leiders en hun tegenhangers in aangrenzende Arabische staten. Als deze notabelen de VN-verdelings-resolutie hadden aanvaard waarin werd opgeroepen tot de oprichting van twee staten in Palestina, zou er in de eerste plaats geen oorlog en geen ontwrichting zijn geweest. Wat Lydda zelf betreft, was er geen uittocht voorzien in de Israëlische militaire plannen voor de verovering van de stad, of werd overwogen in de beginfase van de bezetting. Integendeel: de Israëlische commandant verzekerde lokale hoogwaardigheidsbekleders dat de inwoners van de stad mochten blijven als ze dat wilden. In overeenstemming met die belofte heeft de Israëlische bezettingsmacht ook een bekwame administrateur en ander personeel verzocht om de zaken van de burgerbevolking te behartigen.”
Dit alles werd irrelevant toen de notabelen en inwoners van de stad, in plaats van zich te houden aan hun overlevering-sovereenkomst met de IDF, probeerden de Israëli’s met geweld te verjagen. Toen de zwakke grip op Lydda van het IDF genadeloos werd blootgelegd besloot het IDF het vertrek ‘aan te moedigen’ van de bevolking van Lydda naar door de Arabieren gecontroleerde gebieden een paar mijl naar het oosten, om geen potentieel broeinest van gewapend verzet achter te laten.In een gebied waar het Arabische Legioen van Jordanië met kracht in de tegenaanval was, was het essentieel om elke verstoring van lopende oorlogsoperaties te voorkomen.
Deze spontane reactie van de IDF op een reeks onverwachte ontwikkelingen ter plaatse was niet kenmerkend voor het algemene Israëlische gedrag.Toen [in Lydda] en gedurende de gehele oorlog mochten inwoners van andere Arabische plaatsen die zich vreedzaam hadden overgegeven aan Israëlische troepen op hun plek blijven.In dit opzicht was Lydda een van de weinige uitzonderingen die de regel bevestigden, niet — zoals Shavit beweert — de regel zelf.
Die paar uitzonderingen vertegenwoordigde bovendien slechts een klein deel van de totale uittocht.Er werden aanzienlijk meer Palestijnen uit hun huizen verdreven door hun eigen leiders en/of door Arabische strijdkrachten dan door het Israëlische leger.In feite zijn er geen hedendaagse bronnen die de ineenstorting en verspreiding van de Palestijnse samenleving beschrijven als, in de woorden van Shavit, ‘een onvermijdelijke fase van de zionistische revolutie’.” [mijn vet]
Nog één keer Martin Kramer:
“[De beweringen van de ‘nieuwe historici’] zijn steeds extravaganter geworden: ten eerste de sluipende herclassificatie van complexe veldslagen als ‘bloedbaden’ en vervolgens de verspreiding van het idee dat de leiders van Israël ‘de officieren dekten die de moordpartijen uitvoerden’.En tenslotte de bloemrijke uitwerking van die pas ontdekte ‘bloedbaden ‘ in populaire werken, variërend van ‘tot de verbeelding sprekende herbeleving’ [imaginative reenactments] tot theatrale toneelstukken.Gedurende de laatste 30 jaar hebben nieuwe mythen (onder het mom van “nieuwe geschiedenis”) de oude vervangen (de veel bespotte “oude geschiedenis”).Dit proces heeft nu zijn hoogtepunt bereikt in een enkele decadente zin, geschreven door Ari Shavit en verschuldigd aan Benny Morris: “Het zionisme pleegt een bloedbad in de stad Lydda.” [mijn vet]
Rest mij nog op te sommen wat ik verder nog aan interessants vond om te lezen rond “Lydda”, maar waaraan ik niet toegekomen ben. Zoals ik al zei: het weerleggen van de laster-leugens over Israël is een wetenschap op zich geworden:
≈ Reacties uitgeschakeld voor Contra de Israëlhaat – teksten tegen de antisemitische bierkaai
Dit is een opsomming van mijn stukken, ruim meer dan 300 stuks, die ik sinds december 2008 ter verdediging van Israël heb geschreven. Dit betreft voornamelijk de stukken contra de demoniserende uitzendingen van de NPO en dan vooral weer die van “Nieuwsuur” en het NOS-journaal. In het algemeen heb ik nog tientallen stukken méér geschreven, meestal contra artikelen in de Volkskrant.
Welke islamcritici en islamkritische weblogs heb ik vergeten? 27-12-2013 Dit artikel hoort strict genomen niet in deze opsomming, maar in dit stuk geef ik een lijst van islam-kritische auteurs en weblogs. En zoals ik hier zei in een comment: “wie de islamkritiek mijdt, kan net zo goed ook ophouden met de verdediging van Israël.”
≈ Reacties uitgeschakeld voor “Het Zionisme richt een massaslachting aan”
Toen Nietzsche ouder en wijzer was geworden en ook een beetje gek, kreeg-ie door dat je ideeën aan kwaliteit winnen wanneer je lichaam in beweging is. Als de gedachte is opgekomen terwijl je zat, zei de filosoof, moet je die gedachte wantrouwen. Dus ik weet niet of ik naar Nietzsches normen geldig in beweging was, toen ik deze zondagmorgen op de sportschool op een benenmachine zat en die ingeving kreeg waardoor ik ineens wist waarom een bepaalde uitspraak die me allang ergerde fundamenteel onwaar is.
Ik heb altijd wel goeie benen gehad, zie hierboven die foto’s van vele jaren geleden, maar nu is het echt minder, want ik ben minsten 15 kilo te zwaar geworden en mijn onderbenen hebben een beetje een verhoornde wittige huid gekregen, terwijl er overal gesprongen adertjes zichtbaar zijn geworden. Maar ik blijf mijn best doen, want je weet nooit of er nog ergens een keer een gerontofiel lekker jong wijf opduikt dat ’t met mij wil doen.
Maar dat terzijde. Het idee wat ik op die benenmachine kreeg is dat het toeschrijven van misdaden aan “het Zionisme” fundamenteel fout is,omdat, anders dan bijvoorbeeldde islam en het nazisme, het Zionisme geen misdadige ideologie is die er vanuit zijn aard op uit is om te moorden en onderdrukken.Het Zionisme is een poging om zo vreedzaam mogelijk een thuisland voor de Joden in Palestina te scheppen. En Ben Gurion en de zijnen hebben dat verbazend goed volgehouden, gezien de terreur die door een deel van de Palestijnse Arabieren vanaf 1920 op de Joden is losgelaten. Die terreur stond onder leiding van de Moefti van Jeruzalem, Amin al-Husseini, en was islamitisch geïnspireerd.
Dat toeschrijven van misdaden aan het Zionisme — en niet aan de opgedrongen oorlogsomstandigheden — is natuurlijk eerder al door velen gebeurd. Zoals Efraim Karsh het zegt in “Fabricating Israeli History”:
“From it’s earliest days Zionisme has been castigated by its detractors — Jewish and Arab, Western and Soviet — as an offshoot of Western imperialism, a predatory colonial movement bent on occupying a land that is not its own and dispossessing the indigenous population.”
Maar een echte doorbraak in de demonisering van het Zionisme werd bereikt door het werk van Benny Morris. Ari Shavit, de auteur van “Mijn Beloofde Land” — ziehier voor mijn analyse van alle 17 hoofdstukken — omschrijft in een interview met Morris, deze “new historian” als de man die “with his own hands opened the Zionist Pandora’s box”. Maar dat loslaten van de verborgen demonen van het Zionisme gebeurde, zoals Efraim Karsh in een boek heeft aangetoond, door fraude mét en manipulatie ván bronnen-materiaal. Het is niet zozeer dat Karsh in dat boek bewijst dat elke bewering over misdaden begaan door Joden tijdens de periode van burgeroorlog en de invasie door de Arabische landen, dus van November 1947 maart 1949, ongegrond is, maar wél dat Morris door die fraude en manipulatie kwade opzet bij Ben Gurion cum suis wil aantonen. Morris is erop uit frauduleus te bewijzen dat “het Zionisme” er altijd al op uit was de Palestijnse Arabieren te verdrijven. Dat is niet waar. Ben Gurion cum suis en “het Zionisme” waren niet kwaadaardig van aard, maar werden door de oorlogs-omstandigheden soms gedwongen tot daden waarvan ze eigenlijk wars waren.
Er zijn echter óók wel degelijk beweringen van Morris cums suis over grote “oorlogsmisdaden” begaan door “het Zionisme” waarvan door Karsh (en anderen) bewezen wordt dat ook die behoorden tot de onvermijdelijke wreedheden en ongelukken die nu eenmaal een oorlog met zich mee brengt. Dat geldt bijvoorbeeld voor de gebeurtenissen rond Lydda, waaraan ik zelf, steunend op Martin Kramer en Efraim Karsh, 6000 woorden heb gewijd.
En dan komt Shavit dus, precies rond “Lydda”, in zijn “Mijn Beloofde Land” in hoofdstuk 5 tot deze uitspraak:
“In thirty minutes, at high noon, more than two hundred civilians are killed. Zionism carries out a massacre in the city of Lydda.”
En dat werkt door, want in zijn driedelige beschrijving in het NIW van de periode 1947-1949 ter gelegenheid van 70 jaar Israël — die ik hier heb geanalyseerd — meent Bart Schut:
“Lydda en Ramla zijn waarschijnlijk de meest gewelddadige, structurele en geplande voorbeelden van etnische zuivering van Israëlische zijde tijdens de oorlog.”
In elk geval heeft Schut het niet over “het Zionisme” dat misdaden pleegt. Maar hij neemt wel de Morris-en-Shavit-versie van de gebeurtenissen in Lydda over. Jammer en schadelijk voor Israël.
De avantgardistische incrowd-antisemieten van de VPRO hebben alwéér een “Israël-kritische” docu op de kop getikt: “Censored Voices”, tot 31 december 2018 on-line te zien. Ze kúnnen het niet laten, daar bij de alternatieve omroep, en daaraan herkennen we de echte Jodenhaters.
Theodor Holman heeft naar aanleiding van het contract dat een andere “Israël-kritische” ploert bij verzetsuitgeverij de Bezige Bij kreeg – Abou Jahjah – opgemerkt dat je voor vrijheid van meningsuiting kan zijn, maar dat zulks niet betekent dat je elke krypto-jihadist een podium moet bieden. Zo zou je als invloedrijk Nederlands medium kunnen kiezen om eens een keertje je gore rotkop dicht te houden over de menselijke zwakheden van een natie die al bijna 100 jaar wordt blootgesteld aan de Arabische terreur. Soulsearching kunnen ze daar zelf als geen ander, want Joden, en die zijn eigenlijk de uitvinders van het geweten. En ook daar zijn vele gewetensvollen geworden tot linkse gewetensdrollen, nóg harder doorgeslagen in het schuldbesef waarvan de Joods-Christelijk-Verlichte traditie is doordrenkt.
Jaja! Drie keer zo groot! En twee-en-en-halve keer komt voor rekening van de vruchtbare Sinaïwoestijn die Israël dus móést bezetten omdat Egypte geen vredesverdrag wilde sluiten en de Israëli’s geen zin hadden om bij een volgende oorlog weer ten koste van veel verliezen die Sinai te moeten veroveren.
Maar enfin: de VPRO-baasjes moesten nodig weer aan de Israël-kritische tiet. Yam-yam en smuller-de-smul! Oh, wat zijn we toch goed bezig! De verlekkering klinkt door in de aankondiging van de VPRO:
“Een week na het einde van de Zesdaagse Oorlog nam een groep kibboetsbewoners openhartige gesprekken op met teruggekeerde soldaten. De onthullende opnames over hun ervaringen, die direct werden gecensureerd door het Israëlische leger, zijn in 2Doc: ‘Censored Voices’ voor het eerst te horen.”
“Onthullend”! Wat? Het Jodenkwaad natuurlijk! En “direct” gecensureerd! Door wie? Door datzelfde Jodenkwaad natuurlijk! Jodenschuld, dikke bult!
“In de oorlog zijn we allemaal moordenaars geworden.” “Hij trok zijn UZI om hem af te maken.” “En toen een Arabier de woestijn in rende , schoot hij op hem, zomaar.”
Luister naar de opgewonden voice-over aan het end van het trailertje:
“Het ware verhaal van de Zesdaagse Oorlg vastgelegd op geheime opnames. Vanavond in Twee-Doc: Censored Voices!”
De suggestie die de VPRO-smulpaapjes wekken in dat 24-seconden-trailertje is dus: oorlogsmisdaden zijn het ware verhaal van de Zesdaagse oorlog. Er zijn natuurlijk altijd individuele excessen in een oorlog, maar het IDF heeft een tienduizend maal hogere oorlogsmoraal dan welk Arabierenleger ook. Het is nu zo en is ook altijd zo geweest:
Arthur Koestler “Promise and Fulfillment: Palestine 1917- 1949”:
“( . . .) in elk geval begingen de Joden geen individuele daden van sadisme (. . .) Maar op andere plekken werden de lijken van Joden die in Arabische handen waren gevallen gecastreerd gevonden en met hun ogen uitgestoken. ( . . .) Voor ik Tel Aviv verliet heb ik de hand gelegd op een collectie foto’s die ik aan Alexis Ladas van de Commissie van de Verenigde Naties heb doorgegeven. Ze tonen grinnikende mannen in Arabische uniformen poserend voor de fotografen met hun bajonetten verzonken in een stapel naakte en verminkte lijken en dergelijke ( . . . ) ik vermeld dit onderwerp met tegenzin ( . . .) dit soort zaken is niet begonnen met de oorlog; vanaf de dag van de eerste Joodse nederzettingen, was een Jood als hij de langs de kant van de weg vermoord werd gevonden bijna altijd verminkt.”
De VPRO heeft nog meer insinuerende tekst in zijn aankondiging:
“Het einde van de Zesdaagse oorlog (5-10 juni 1967) was tegelijk het begin van de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden. Onder leiding van schrijver Amos Oz en editor Avraham Shapira worden de eerlijke gesprekken opgenomen.
De soldaten spreken openlijk over hun gevoelens en over hoe zij het vinden dat Israël is veranderd van een David in een Goliath. De overwinning doet de mensen juichen in de straten, maar niet iedereen is blij. Amos Oz is bang dat de bezetting van de veroverde gebieden en de kolonisatie van de burgerbevolking de morele waarden van de bestaande maatschappij zal vernietigen. Hij probeert op dit kritieke moment in de geschiedenis, een maand na de oorlog, te begrijpen wat er speelt. De gesprekken die hij met de soldaten van ’67 voert, doen hem besluiten om deze op te nemen.
Als we nu luisteren naar deze authentieke geluiden van toen, wordt meteen duidelijk dat de toekomst van Israël zich anders ontwikkeld zou hebben als men 45 jaar geleden beter naar deze stemmen had geluisterd. En nu zijn deze geluiden nog urgenter geworden in het huidige Israël.”
Ik heb de smeerlapperij vet en blauw gemaakt. Het meest verontrustende is: weinig mensen in het Westen zijn nog in staat de vrome leugenlaster te herkennen omdat een nep-linkse zelfverheffingsneurotencultuur, die van de 68-ers en hun klonen, vanaf begin jaren 1970 de hele Europese cultuur steeds sterker is begonnen te overheersen. Europa en Israël gaan kapot aan de Linkse Kerk.
Het einde van de oorlog in juni 1967 was ”tegelijk” het begin van “de Israëlische bezetting van de Palestijnse gebieden”?
Om te beginnen zijn het géén “Palestijnse gebieden”. En wel om drie redenen. Ten eerste zijn Samaria-Judea (“de Westbank”) en Gaza gebieden die krachtens het nog altijd geldige Verdrag van San Remo van 1920 tot het vestigingsgebied van de Joden behoren. Ten tweede werden Samaria-Judea en Gaza door respectievelijk Jordanië en Egypte veroverd in 1948 in een aanvalsoorlog en vervolgens dús illegaal bezet. Ten derde was de oorlog van 1967 opnieuw een aanvalsoorlog van de Arabieren en was Samaria-Judea voor de tweede maal de springplank voor een poging tot genocide op de Israëli’s waaruit het internationaal juridische en doodgewone morele recht van Israël volgt om vooral Samaria-Judea in bezit te nemen.
Alléén al om die drie redenen kan er dus geen sprake zijn van “bezetting”.
Maar er is nog een vierde reden. Want de “bezetting” van Samaria-Judea was niet “tegelijk” met het einde van de oorlog, maar Israël werd na drie maanden, namelijk op 1 september 1967, gedwongen de controle te gaan uitoefenen over Samaria-Judea en Gaza. Want op die datum eindigde de conferentie van de Arabische landen in Kartoum met de beruchte drie-keer-nee-resolutie: nee tegen onderhandelingen, nee tegen vrede, nee tegen erkenning. Terwijl Israël, met die duizend procent juridisch en moreel recht op heel Samaria-Judea en heel Gaza, zich bereid toonde om met slechts minieme grenscorrecties in zijn uiterst kwetsbare taille en een gedeeld gezag over Jeruzalem genoegen te nemen.
Één zinnetje VPRO-vuiligheid, die dus algemene linkse leugenlastervuiligheid is, en je kan het honderd keer uitleggen, maar het helpt dus geen reet. Ze gaan gewoon door. En de volgende keer komt wéér diezelfde rotzooi uit de lasterende liegbekken.
En dan Amos Oz, die bang is dat de moraal in Israël zal aangetast worden door de “kolonisatie” van de “veroverde” gebieden.
Eerst dat woord “kolonisatie” maar eens. Net zoals de Joden in heel Palestina vanaf 1880-1890 welvaart, gezondheid en humane waarden brachten, deden ze dat vanaf 1967 ook in Gaza en vooral in Samaria-Judea. De reden dat de opgaande lijn niet kon worden volgehouden, was dezelfde als die voor héél Palestina gold vanaf 1920: de domme terreur van de Palestijnse Arabieren.
Voorts: die aantasting van de moraal van de Israëli’s: mag ik eens een omdraaiing plegen? Het zou beter zijn als links Israël en trouwens héél D66 het ‘ns een keertje zou kunnen opbrengen om een héél, héél, héél groot feit tot de afgestompte zelfverheffingsneurotenhersens te laten doordringen: de van de nazistische islam doordrenkte Arabieren hebben niet diezelfde neiging tot gewetensonderzoek, schuldbesef en twijfel als Jesse Klaver. In de allerstoutste gedachten die het reptielen-residu in mijn brein produceert, vermoed ik wel eens dat véél islamitische mensen – niet allemaal natuurlijk: je hebt ook goeien! – in 1400 jaar nazistische islam, dat zijn 70 generaties, genetisch zodanig defect zijn geraakt dat ze beyond repair bloeddorstige en gewetenloze gekken zijn geworden. Ik zou zeggen: trek eens een lijntje tussen het citaat van Koestler hierboven en ISIS.
Dus het is níét zo dat “Israël zich anders ontwikkeld zou hebben als men 45 jaar geleden beter naar deze stemmen had geluisterd”. De islam produceert al 1400 jaar hetzelfde wat deze religie vanaf 1920 in Palestina produceerde: terreur. Het is een illusie te denken dat welke concessie dan ook van de Israëli’s – niet eens zelfopheffing: kijk hier de eerste 40 seconden! – de geschiedenis van Palestina vreedzamer had kunnen doen verlopen. En dat “deze geluiden nog urgenter [zijn] geworden in het huidige Israël” is al helemaal een chotspe. In 1967 had je nog illusies kunnen hebben, en zelfs in 1993 met “Oslo”, maar al een jaar na “Oslo” al niet meer omdat toen al duidelijk was dat Arafat de “accoorden” systematisch en bewust aan het saboteren was.
Realisme is moeilijk voor de linkse mens, die vóór alles het fijn wil hebben in zijn eigen hoofd zolang het er niet afgezaagd wordt door een jihadist. De linkse zelfmanifestant is vóór alles een narcistische hedonist, een echte BMW-er. En nog moeilijker is die erkenning van de onverzoenbaarheid van de islamitische Arabieren en de “Palestijnen” voor Israëli’s. Ik kan me voorstellen dat je tot het uiterste bereid bent je eigen humane waarden in je doodsvijand te projecteren, omdat het alternatief de erkenning is dat je als natie de eerste duizend jaar niet op vrede hoeft te rekenen. Caroline Glick is daarom iemand met niet alleen een uitzonderlijk analytisch vermogen, maar ook een meisje met uitzonderlijke morele moed. En daarom zijn linkse Joden als Amos Oz en Ari Shavit met al hun talenten misleide geesten. Niettemin zouden zij – en al helemaal Amos Oz die op 4 mei 77 wordt – toch zo langzamerhand de ogen moeten gaan openen.
Dat geldt ietsje minder voor de maakster van de docu “Censored Voices”, met de welluidende naam Mor Loushy, maar niet véél minder. Het is een meisje dat wel van een subtiel onthullinkje houdt, een bloot knietje of een Israëlisch oorlogsmisdaadje. En dan maar hopen dat de Arabieren onder de indruk raken van die soul-searching. Het verkleinwoord “oorlogsmisdaadje” is natuurlijk nooit terecht, maar wat we in de docu zien en horen is pure misleiding. Martin Kramer heb ik leren kennen als een historicus die zijn vak verstaat en die al meer nauwkeurig analyserend Israël-bashers aan de kaak heeft gesteld. Bijvoorbeeld de grote profeet Ari Shavit en zijn leugens over Lydda.
Ik vraag aandacht voor het essay van Martin Kramer in Mosaic van juli 2015 “Who Censored the Six-Day War?”Het zijn meer dan zesduizend woorden, maar ik zal proberen de essenties er zo kort mogelijk uit te puren en de sappigste regels te citeren.
Professor doctor Martin Kramer, president van het Shalem College in Jeruzalem, zegt:
“Deze spetterende docu belooft het censureren door het Israëlische leger bloot te leggen van de wreedheden uit de oorlog van 1967. Maar wat het echt blootlegt is de agenda van de makers.”
Kaboemmie!
Kramer geeft de details van het enorme succes en de ruime aandacht die de docu heeft gehad. Want voor “onthullingen” over de slechtheid van Israël is altijd een markt, vooral als er Joden aan het zelfbeschuldigen zijn. In de film zien we veteranen van de juni-oorlog in gedachten verzonken luisteren naar hun eigen stemmen van bijna 50 jaar geleden. Onder die stemmen zijn beelden gemonteerd die niet van de incidenten zijn die de veteranen aan het beschrijven zijn. Het linkse politieke doel is een tegenbeeld te scheppen van Israël als de natie die zich succesvol had verdedigd tegen een poging tot vernietiging door de Arabieren, namelijk een Israël dat door de oorlog van 1967 veranderde in een natie die tot ontzetting van de eigen soldaten Arabieren verdreef en vermoordde en welke soldaten vervolgens ook nog monddood werden gemaakt door datzelfde Israël. Het succes van de film drijft vooral op de centrale claim dat 70% van de inhoud indertijd, in 1967, door de censor werd verwijderd. Want oorlogsmisdadige Joden en een Joodse overheid die de oorlogsmisdaden toedekt, is natuurlijk onweerstaanbaar. Maar het is een leugen.
De docu baseert zich op materiaal dat al twee keer eerder behandeld was.
Allereerst door de “kibbutzniks” onder leiding van Amos Oz en Avraham Shapira, welke laatste er een boek over uitbracht: laat in 1967 in het Hebreeuws onder de titel Siah Loḥamim (Soldiers’ Talk: soldatentaal) en vervolgens in een vertaling van 1971 als The Seventh Day: Soldiers’ Talk about the Six-Day War.
De tweede keer was in een proefschrift van 2003 van een protegé van Shapira, een student genaamd Alon Gan, die constateerde dat Shapira cum suis, onder wie Amos Oz, zichzelf hevig hadden gecensureerd, zowel de verhalen van de meer “rechtse” orthodoxe soldaten – die op aandringen van Amos Oz er helemaal werden uitgelaten – als die van de meer “linkse” soldaten. Uit Gan’s dissertatie blijkt verder dat de echt harde verhalen van wreedheden er eveneens werden uitgelaten, om zowel het imago van het leger niet al te zeer te beschadigen alsook om de individuele soldaten in bescherming te nemen.
De censuur van het Israëlische leger op het alreeds gekuiste materiaal was inderdaad aanvankelijk groot, vanwege censor kolonel Walter Bar-On, maar . . . . . . toen sprong kolonel Mordechai Bar-On (géén familie!) in de bres voor het boek van Shapira en werd het in zijn geheel toegelaten met een paar minieme aanpassingen.
Kortom: in het proefschrift van Alon Gan wordt bewezen dat Soldiers Talk van Avraham Shapira door Shapira zelf en door Amos Oz werd gecensureerd. Daar was de leger-censor helemaal niet aan te pas gekomen.
Avraham Shapira
Dat proefschrift van Alon Gan – ik heb geen portret van hem kunnen vinden – werd voltooid in 2003 maar niet gepubliceerd en dus werden zijn conclusies, namelijk dat Shapira en Oz zichzelf zwaar hadden gecensureerd, géén media-hype. Dat veranderde toen de journalist en historicus Tom Segev aandacht aan Gan en die censuur besteedde in zijn boek van 2007: “1967: Israel, the War, and the Year that Transformed the Middle East”.Segev maakte nogal een punt van die censuur en ineens stonden Shapira en Oz in het middelpunt van een nationaal schandaal onder de beschuldiging van witwassen van een gruwelijke oorlog. Een definitief bewijs dat het een geval van zelfcensuur betrof was wel het feit dat onder die kritiek Shapira geen moment de leger-censor de schuld gaf. Want dat zou toch de ideale ontsnapping aan die kritiek geweest zijn.
Nu wordt ook duidelijk waarom Shapira na 2007 geen mens, geen historicus en geen journalist, meer toegang heeft gegeven tot het materiaal: hij wilde geen verdere onderbouwing en uitmelking van die beschuldiging van zelfcenuur.
Blijft de vraag waarom Mor Loushy wél toestemming kreeg. Het zou Loushy’s vasthoudenheid kunnen zijn geweest en, zoals ze zelf zegt, persoonlijke chemie tussen haar en Shapira. Maar het zou ook wel eens kunnen zijn dat Shapira een kans zag schoongewassen te worden van die beschuldiging van zelfcensuur en dat hij vervolgens een dealtje met Loushy heeft gesloten: jij mag ook de erge dingen uit die soldatengetuigenissen gebruiken, maar dan moet jij je docu brengen onder het voor de markt aantrekkelijke motto: van dit materiaal werd in 1967 70% gecensureerd door de Israëlisch staat dus dan moet het wel waar zijn! Maar kolonel Walter Bar-On noch kolonel Mordechai Bar-On hebben die ergere getuigenissen ooit onder ogen gehad! (In een later artikel over Loushy signaleert Kramer dat ze steeds verder is teruggekrabbeld: van “70% was in 1967 gecensureerd” tot “er was eigenlijk nauwelijks iets gecensureerd”.)
Tenslotte gaat Kramer in op de notoire onbetrouwbaarheid van getuigenissen van oorlogsveteranen:
“A body of research, mostly in relation to veterans’ claims of post-traumatic stress disorder, has analyzed and quantified the problem. One influential study established that nearly 40 percent of Vietnam veterans who claimed to have experienced combat-related stress hadn’t had combat exposure in the first place. They were also the ones who more commonly described having witnessed or committed battlefield atrocities. ( . . .) The historian’s solution is to take soldiers’ accounts as a point of departure, and then cross-reference them with other sources. The problem with the concept of Soldiers’ Talk is that it wasn’t meant to assemble the evidence that would make this possible. Amos Oz, himself a writer of fiction, set the tone for the project from the beginning: talk not about what you did during the war, he instructed participants, but about what you experienced. ‘The key word here’, Oz recently reminisced, ‘is what you felt’. Soldiers’ Talk wasn’t a project to uncover and document war crimes. It was about eliciting the emotions of the soldiers, in a way more consistent with internal group therapy than with investigation. As a result, the organizers made no effort to collect and corroborate details about specific events, and soldiers gave no names, places, or dates.”
Deze docu promoot zichzelf dus met een leugen: ‘door de Israëlische overheid gecensureerd, dus moet het wel allemaal waar zijn!’ De zware beschuldigingen worden geuit door een “linkse” selectie van veteranen, allen uit de kibboetssfeer. Getuigenissen van veteranen staan bekend als notoir onbetrouwbaar. En deze getuigenissen worden ook nog op een onverifieerbare en emotionerende manier gepresenteerd door er lekkere beelden bij te zoeken. Gefeliciteerd VPRO!